300
7 MEI 1958
voldoende beloning zal ontvangen. Dit behoeven de winkelbedienden
echter niet te hebben. Vele bedrijven hebben een collectieve arbeids
overeenkomst voor het personeel terwijl de kleine winkeliers bereid zijn
de winkelbedienden een volledige schadeloosstelling van de extra bewe
zen diensten te geven. Indien dit niet zou worden gedaan, dan zal inder
daad, zoals de heer Van den Eeden heeft gezegd, de arbeidsvrede worden
gestoord.
Dat een koopavond niet nodig zou zijn, is niet ter beoordeling van
de raad; dit is een zaak van het bedrijfsleven zelf. Als het bedrijfsleven
een koopavond wenst, dan moet de overheid er voor zorgen, dat geen
der partijen er schade onder lijdt.
Het is voorts toch wel bekend, dat het op zaterdagmiddag niet te
doen is om rustig te winkelen. Een koopavond zal dus zeker de gewenste
spreiding van de koopgelegenheid geven.
De winkelbedienden zullen zeker een beloning krijgen voor het extra
werk; er is toch een verklaring, dat men bereid is dit te doen. Het
bedrijfsleven en het winkelpersoneel staan thans tegenover elkaar. Als
het winkelpersoneel niet geschaad wordt, dan zal de raad zeker aan het
verzoek moeten voldoen. Zou een van de partijen te kort worden gedaan,
dan zou de raad zeker niet aan het verzoek kunnen voldoen.
Spreker is het met de heer Nieuwlaat niet eens, waar deze zegt, dat
burgemeester en wethouders de wet niet juist hebben geïnterpreteerd.
Naar zijn mening hebben burgemeester en wethouders dit wel goed
gedaan. Of het standpunt van de werknemersorganisaties al of niet juist
is, hierover wil spreker niet discussiëren. De consumenten zijn niet ge
hoord, is gezegd. Die behoeven ook niet te worden gehoord. De kamer
van koophandel is gehoord, hetgeen ook is voorgeschreven. De raad
heeft zich niet in te laten met het beleid van de kamer van koophandel;
hoe of het advies tot stand is gekomen, is niet ter beoordeling van de
raad. Doet de raad dit wel, dan gaat hij zitten op de stoel van de kamer
van koophandel.
Voorts zal het bedrijfsleven zelf moeten oordelen of er winst in zit,
dat is niet ter beoordeling van de raad. Het besluit van de raad dient
gebaseerd te zijn op het verzoek van een groep ingezetenen, t.w. de
middenstand, met een advies van de kamer van koophandel. Het advies
is gunstig dus het verzoek dient ingewilligd te worden, indien althans
niemand wordt geschaad. De raad heeft zich niet in te laten met hel
„waarom" van de kamer van koophandel en de winkelbedienden. De
koopavond is voor Breda van betekenis en niemand wordt er door ge
schaad. Hij zal zijn stem derhalve gaarne aan het voorstel geven.
Mevrouw VAN MIERLO is van mening, dat, na hetgeen al gezegd is,
het volkomen overbodig is om nog veel commentaar te geven, ware
het niet dat nog één ding recht gezet dient te worden. Voorts wil zij
haar stem motiveren.
In de winkelsluitingswet staat een schoon woord t.w. „dienstverlening".
Spreekster zou gaarne de discussie gezien hebben op basis van de volle
betekenis van het woord dienstverlening. In dit woord ziet zij een 4-
ledige service, t.w. een service aan de consument, een service aan de
vreemdeling, in vele gevallen ook een service aan de werknemers zelf
en een service aan de middenstand.
De heer Van Boxtel en naar spreekster meent, ook de heer Nieuwlaat,
hebben een beeld gegeven van de getallen van de ingekomen antwoor
den van de enquête van de kamer van koophandel. Om deze enquête
juist te belichten had erbij vermeld moeten worden, dat 1600 enquête
formulieren verzonden zijn, waarin men uitdrukkelijk gesteld heeft, dat
indien men niet antwoordde men niet tegen een koopavond was. Spreek
ster wil hier stellen, dat een beoordeling van de wijze van enquêteren