7 MEI 1958
305
waaruit blijkt, dat iets tot stand is gekomen buiten de wet om, dan mag
de raad, volgens spreker, zijn besluit daarop gronden.
De VOORZITTER antwoordt, dat de raad dit niet kan en mag be
oordelen.
De heer VERMEULEN blijft bij zijn standpunt. Als de wet zegt, dat
de kamer van koophandel uit alle vertakkingen van het bedrijfsleven is
samengesteld, dan moet ook de kamer van koophandel als zodanig het
advies uitbrengen. Delegatie naar een bepaalde commissie is dan in
strijd met de wet.
Er is gezegd, dat een deel van zijn opmerking in de Tweede Kamer
thuishoort, dat over de sociale kwesties niet gesproken dient te worden,
omdat deze wettelijk zijn geregeld, alsmede dat ook niet over het advies
van de kamer van koophandel mag worden gesproken.
Spreker vraagt zich in gemoede af, waar dan toch wel over gesproken
mag worden.
De VOORZITTER merkt op, dat de heer Vermeulen zijn gang kan
gaan met spreken.
De heer VERMEULEN vestigt er de aandacht op, dat het voor de
raad prettig zal zijn te vernemen, dat de sociale psychologie blijkbaar in
korte tijd een vrij grote verandering heeft ondergaan. Er is gezegd, dat
het zo prettig is dat man en vrouw samen kunnen gaan winkelen. In de
raadsvergadering van 13 augustus 1952 is ook over een koopavond ge
sproken. Toen is door de heer Kramers gezegd:
„De heer Kramers merkt op, dat hem in het overleg omtrent deze
„aangelegenheid is medegedeeld, dat in het algemeen de arbeidersvrou
wen een koopavond helemaal niet op prijs stellen, omdat daardoor het
„gezin des avonds te veel uit elkaar zou worden gerukt. Ook de ver
tegenwoordigers van de handel voelen hier niets voor. Zelfs in een stad
„als Amsterdam bestaat voor een koopavond geen ambitie. Ook de ver
tegenwoordigers van de personeelsorganisaties zijn hiertegen gekant".
Spreker wil maar zeggen, dat niets veranderlijker is dan de mens. Van
de wethouder heeft hij begrepen, nu of nooit een koopavond invoeren.
Dat doet volgens spreker niet prettig aan. Er is terloops gezegd, dat de
V.V.V. de inspirator is voor het instellen van een koopavond. De vraag
is echter of artikel 3 van de winkelsluitingswet bestemd is voor vreem
delingenverkeer. Naar sprekers mening is dan ingevolge artikel 11, 2e lid
de goedkeuring van de Kroon nodig. Nu of nooit is voor spreker be
denkelijk. Er wordt teveel accent gelegd op de omstandigheden, om
zodoende tot iets te komen wat in normale tijden niet zou lukken.
De wet zegt, dat het bedrijfsleven met een verzoek kan komen. Op
dit verzoek brengt de kamer van koophandel haar advies uit. Er zijn
daarnaast nog meerdere argumenten, waarover de kamer van koophandel
niet heeft geadviseerd en ook niet kan adviseren.
Een ander aspect is nl. de appreciatie van een koopavond door de
winkeliers in de binnenstad en de winkeliers in de periferie. De koop
avond moet primair gezien worden als omzetverhoging voor de winke
lier. Bij een koopavond ligt het voor de hand, dat de kopers naar de
binnenstad gaan. Tegen de bedoeling van de winkelsluitingswet in krij
gen we dus een zekere concurrentie.
Mevrouw Van Mierlo heeft het nog gehad over de ingestelde enquête
van de kamer van koophandel. Inderdaad zijn er 1600 formulieren uit
gezonden. Indien geen antwoord zou worden terugontvangen, dan werd
geacht dat men vóór de koopavond zou zijn. Er zijn echter 2 soorten
formulieren uitgezonden, één in oplaag van 1600, waarvan er 1100 niet