306
7 MEI 1958
binnen zijn gekomen en één in een oplage van 870, die bestemd waren
voor het langer open zijn van winkels op week- en zondagen. Bij deze
laatste enquête werd geen rekening gehouden met niet inzenden ofschoon
het desbetreffende zinnetje toch ook op het formulier stond. Dit ge-
manipuleer vindt spreker niet juist.
De heer Kramers heeft nog doen uitkomen, alsof er bij de winkel
bedienden alleen maar van een schade van financiële aard sprake zou
kunnen zijn. Dit is een vrij materiële opvatting van schade. Er is nog
een andere schade, nl. dat het personeel op die avond niet aan culturele
uitingen zal kunnen meedoen. Deze schade is niet in geld uit te drukken.
Van de zijde van het college van burgemeester en wethouders zijn on
voldoende nieuwe gezichtspunten naar voren gekomen, zodat spreker
tegen het voorstel van burgemeester en wethouders zal stemmen.
De heer KRAMERS zegt niet meer precies te weten wat hij in 1952
heeft gezegd. Hij hoopt, dat de heer Vermeulen zijn betoog helemaal
heeft geciteerd en niet uit het verband heeft gelicht. Het kan best zijn,
dat er toen van de zijde van de winkeliers geen behoefte aan een koop
avond was. Dit kan op een bepaald moment zo zijn. De toestanden
kunnen immers veranderen. Dit kan van hoog- of laagconjunctuur af
hangen. Nu zijn in ieder geval naar zijn mening de winkelbedrijven en
de consumenten vóór een koopavond.
Er is gezegd, dat de centrumwinkeliers vóór een koopavond zouden
zijn en de winkeliers van de buitenwijken niet, omdat een koopavond
de bevolking naar de binnenstad trekt. Het is nu eenmaal een vaststaand
feit, dat het centrum altijd meer aantrekkingskracht heeft. Is er iets te
doen, dan is de trek toch altijd naar het centrum. Dat wil echter niet
zeggen, dat de winkeliers in de periferie er niet voor zouden zijn. Dat
we op deze grond geen koopavond moeten invoeren is niet juist. Het
is nu eenmaal een streven om zoveel mogelijk vreemdelingen naar Breda
te trekken, opdat onze stad niet wordt vergeten. De koopavond is moge
lijk een van de dingen die er toe zouden kunnen medewerken.
Er is gezegd, dat spreker materialistisch zou zijn. Inderdaad is vrije
tijdsbesteding prachtig. Doch verschillende winkelbedienden willen
gaame iets meer verdienen door wat langer te werken. Men kan dan
wel niet aan cultuur doen, maar velen willen toch wel hun inkomen
wat vermeerderen. Hij is er overigens wel van overtuigd, dat hij niet
veel raadsleden zal kunnen overtuigen.
De heer VAN BOXTEL zegt, dat de wethouder hem niet heeft kunnen
overtuigen, er zijn geen nieuwe elementen aangevoerd. Zijn standpunt
is niet gewijzigd. Of met de uitdrukking „nu of nooit" een grapje is
bedoeld of dat het ernst is geweest weet spreker niet, doch hij wil daarop
dan wel antwoorden: nooit.
De heer Van Gisbergen heeft gevraagd of er geen vertrouwen meer is
in de middenstand. Spreker wil dit wel bevestigen, want als er geen ver
trouwen was dan zouden de consumenten ook niet bij de middenstand
kopen.
Het ingezonden stuk van een centrumwinkelier kan inderdaad door
een ander geschreven zijn, doch merkwaardig is wel dat van de ingeko
men antwoorden van de centrumwinkeliers 36%> vóór en 64°/o tegen
een koopavond was. Deze cijfers hebben de wethouder geen aanleiding
gegeven om er mededeling van te doen.
De mededeling van mevrouw Van Mierlo geeft geen verandering.
Niet-inzenders zijn nog altijd geen voorstander van een koopavond. Het
gaat om de cijfers die concreet bekend zijn. De wijze van enquêteren
door de kamer van koophandel wil spreker wel buiten de discussies
houden. De percentages van de kamer van koophandel zijn dubieus om