36
15 JANUARI 1958
kennen. Het Zuidelijk Toneel zal hierin geen verandering ten goede
kunnen brengen, daar dit gezelschap zijn activiteiten over het gehele
land doet uitstrekken. Het blijft dus voor de uitkoopverenigingen bij
het organiseren van voorstellingen, ook als het Zuidelijk Toneel
wordt ingeschakeld, altijd passen en meten.
Met het voorafgaande heb ik naar mijn mening voldoende aan
getoond, dat het Zuidelijk Toneel onder de huidige omstandigheden
voor het toneelleven in Breda van geen belang is.
Er blijft dan over de solidariteit met andere Brabantse gemeenten
en het belang van de cultuurspreiding in onze provincie. De cijfers
leren, dat Noord-Brabant helaas onvoldoende belangstelling toont
voor een regionaal toneelgezelschap. In het seizoen 1956/57 gaf het
Zuidelijk Toneel in Noord-Brabant 75 voorstellingen, in andere pro
vincies 123. De cijfers voor dit seizoen zijn: oktober Noord-Brabant
6, elders 19; november Noord-Brabant 5, elders 17; december Noord-
Brabant 4, elders 14; januari Noord-Brabant 8, elders 15.
Het gaat er naar uitzien, mijnheer de voorzitter, dat dit seizoen
het aantal van 75 voorstellingen van het vorige seizoen lang niet
gehaald wordt. Met andere woorden, er is in Noord-Brabant een
sterke achteruitgang in de belangstelling voor het Zuidelijk Toneel
te constateren.
Resumerende kan ik dus vaststellen:
1. het Zuidelijk Toneel is voor Breda van geen belang;
2. de Bredase uitkoopverenigingen en het Bredase publiek tonen
vrijwel geen belangstelling voor het Zuidelijk Toneel;
3. elders in de provincie Noord-Brabant is de aanvankelijke be
langstelling (misschien is het woord „nieuwsgierigheid" beter) vrij
wel geheel verdwenen.
Ik heb mij, mijnheer de voorzitter, dan ook afgevraagd of het
onder deze omstandigheden wel verantwoord is het subsidie voor het
Zuidelijk Toneel te verhogen, ja zelfs, of wij er mede moeten door
gaan om een toneelgezelschap, dat meer voorstellingen in b.v.
Leeuwarden, Drachten en Hilversum geeft dan in onze eigen stad,
een subsidie toe te kennen.
De waarde, die ik hecht aan de cultuurspreiding in onze provincie,
heeft mij er echter ten slotte toch toe doen besluiten over mijn be
zwaren heen te stappen en mijn stem opnieuw aan het subsidie voor
het Zuidelijk Toneel en tevens aan de voorgestelde verhoging te
geven. Het Zuidelijk Toneel kan, evenals het Brabants Orkest dit
reeds is, een belangrijk instrument worden in het streven om de
kleine Brabantse gemeenten uit hun cultuurloos isolement te verlos
sen. Dit is en blijft een waardevol streven, waarvoor de gebrachte
en nog te brengen offers volkomen verantwoord zijn. Die offers moe
ten echter niet alleen van de vier grote gemeenten komen, maar ook
de kleinere gemeenten, die van onze provinciale kunstinstellingen
kunnen profiteren, dienen zich van hun verantwoordelijkheid in deze
bewust te zijn en naar draagkracht in de kosten bij te dragen. Men
kan niet van Breda verlangen, dat onze gemeente er maar mede
blijft doorgaan een toneelgezelschap, dat toch eigenlijk voor onze
stad van geen 'belang is, te blijven subsidiëren, zonder dat de klei
nere gemeenten, voor welke het Zuidelijk Toneel van zeer groot cul
tureel belang is, ook maar iets doen.
Aan mijn fiat op Uw voorstel, mijnheer de voorzitter, zou ik dan
ook de voorwaarde willen verbinden, dat Uw college:
1. te rechter plaatse krachtig gaat aandringen op mede-subsidi-