16 JULI 1958 385 ook uitgebreid gesproken, dat er een tekort is aan gymnastiek lokalen (naar ik meen zelfs 19) met als gevolg dat de lagere school jeugd voor een groot gedeelte van gymnastiekonderwijs verstoken blijft. Ik zou Uw college in overweging willen geven na te gaan of het juist geen aanbeveling zou verdienen om bij te bouwen ruimten een gymnastiekzaal te projecteren. Immers overdag zouden de scholen hier gebruik van kunnen ma ken en 's avonds de verschillende sportverenigingen. Dit zou boven dien de exploitatie van het gebouw vergemakkelijken. Een goed idee is mijns inziens ook om het wijk- of buurthuis te combineren met huisvesting voor kruisverenigingen en biblio theken. Bovendien rijst bij mij de vraag of niet ernstig nagegaan moet worden of het bouwen van buurt- en wijkhuizen niet beter door de gemeente zou kunnen geschieden. Persoonlijk ben ik van mening, dat dit bouwen zelfs tot de taak der gemeente behoort. Ik zou het dan ook toegejuicht hebben wanneer Uw college bij voorstel 32 ook tot een dusdanige positieve houding tegenover de ruimtebiedende gelegenheden had kunnen geraken zoals U bij voorstel 48 voorstelt. In Uw voorstel vraagt U machtiging tot het verlenen van garan ties voor de voorbereidingskosten van de meest urgente plannen en welke tevens een redelijke kans tot slagen bieden. Toch zou ik liever gezien hebben, dat Uw college eerst met een stedelijk plan gekomen zou zijn. In verband met het bepalen van de urgentie lijkt mij dit zeker gewenst. Bij de begrotingsbehandeling heeft voor de raad een lijst ter in zage gelegen waarop een 15-tal instellingen vermeld stonden die reeds financieel medewerking verzochten. Het lijkt mij niet een voudig om zonder een plan de urgentieverschillen van deze aan vragen te kunnen beoordelen. Bezwaarlijk vind ik toch wel, dat de raad door het verlenen van de gevraagde delegatie in feite tevens de beoordeling van de urgentie delegeert. Ik zal mij dan ook vooralsnog ten aanzien van dit voorstel mijn stem moeten voorbehouden. Als conclusie van mijn betoog zou ik dan ook willen stellen: 1. dat de ruimtebiedende gelegenheden die er zijn, onvoldoende geschakeerd zijn om ieders verlangen te bevredigen; 2. dat in Breda en zeker in de nieuwere wijken een ernstig tekort is aan ruimtebiedende gelegenheden; 3. dat het aanbeveling verdient zo spoedig mogelijk tot een stede lijk plan te komen. Gaarne zou ik van Uw college een antwoord willen krijgen op de volgende concrete vragen. 1. Wanneer kan aan de raad een stedelijk plan voor te bouwen ruimtebiedende gelegenheden worden voorgelegd? 2. Is Uw college met mij van mening, dat het bouwen van deze gelegenheden een gemeentelijke taak is? 3. Leidt Uw opvatting over de gedeelde en ongedeelde bestuurs- verantwoordelijkheid er toe, dat U geen medewerking zult willen verlenen aan de bouw van een wijk- of buurthuis dat door een be stuur met leden van uiteenlopende levensbeschouwingen zal worden beheerd 4. Is het bedrag ad 10.000,genoemd aan het slot van het preadvies, bedoeld voor één geval of voor het totaal? 5. Is Uw college bereid een commissie ad hoc in te stellen om de gehele materie van de ruimtebiedende gelegenheden te bestuderen?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 385