410 AUGUSTUS 1958 mogelijkheid zeer diep in te gaan op de gestelde problemen, maar het is zijn bedoeling dit t.z.t. bij de begroting te doen. Hij zou echter tekort doen aan het betoog van de heer Nieuwlaat met er nu niets van te zeggen. Het standpunt van de heer Nieuwlaat wijkt niet sterk af van dat van burgemeester en wethouders. De raad moet dit voor stel zien als een vervolg op de nota's van burgemeester en wethou ders, in het verleden. Spreker meent dat de bedoeling van het betoog van de heer Nieuwlaat is het maken van een duidelijk onderscheid van de verschillende soorten van jeugdwerk. Burgemeester en wet houders zijn het hiermede geheel eens. Verwezen wordt naar de vor mingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd, waarbij de gemeentelijke subsidieregeling gebaseerd is op de bestaande rijksregelingen. Voor de jeugdzorg is de subsidieregeling eveneens binnen het kader van de rijksregeling. De subsidiëring van de jeugdsport en het algemeen jeugdwerk ligt geheel anders. De moeilijkheid ligt in de poging om de rijksregeling toe te passen op de concrete Bredase situatie. We hebben nu nog de kans om een eigen Bredase regeling tot stand te brengen. We moeten dus voorkomen dat we ons verstrikken in een algemene regeling van het rijk. De raad besloot om door middel van het Hoogveldrapport de situatie in Breda te schetsen als resul taat waarvan we beschikken over een leidraad, aan de hand waar van de raad moet nagaan wat voor Breda de beste oplossing is. In algemene zin zou men kunnen zeggen, dat, indien de jeugdsport zich meer richtte op vorming en het algemeen jeugdwerk meer aandacht zou besteden aan de sport, beide vormen van jeugdwerk elkaar zo dieht benaderen, dat zelfs een uniforme regeling, zoals bij de andere jeugdactiviteiten, mogelijk is. Dit is echter te simplistisch voorgesteld. Spreker kan de heer Nieuwlaat zeggen, dat burgemeester en wet houders zoeken naar een breed opgezette regeling, waarbij mogelijk niet inbegrepen kunnen worden jeugdsport, vakantiewerk e.d., dus de bijzondere activiteiten. Spreker kan kort antwoorden. Hij heeft met interesse geluisterd naar het betoog en zal rekening houden met de geuite wensen en verlangens. Burgemeester en wethouders zijn dus niet van zin de rijksregelingen zonder meer over te nemen. Hierin zitten wel elementen, die het overnemen waard zijn. Met betrekking tot het aantrekken van beroepskrachten is voor zichtigheid geboden. Het moet niet zo zijn, dat men ergens een be roepskracht heeft zitten een papieren stimulans maar veel meer iemand, die zich actief in de stad met een en ander bezig houdt. Een ander punt is de huisvesting en de leidersvorming. Hierover kan spreker de heren Toxopeus, Kroon en Vermeulen ten dele ant woorden. We moeten niet over een nacht ijs gaan, waartegenover gesteld zou kunnen worden, dat intussen 365 nachten zijn verstreken. De kwestie van de huisvesting en de leidersvorming is nog niet ge heel uitgewerkt. Dit is ook niet te verwonderen, hetgeen overduide lijk moge blijken uit de vele artikelen in dagbladen en tijdschriften betreffende de problemen, welke zijn verbonden aan het jeugdvraag- stuk in al zijn facetten. Laten we dit voorstel nu accepteren voor het jaar 1958. Als ge volg van de bestedingsbeperking hebben we pas eind 1957 kunnen spreken over de subsidiëring 1957. Het is nu de bedoeling om zo spoedig mogelijk met een definitieve regeling te komen. Ten aanzien van de leidersvorming en de huisvesting zal vermoedelijk in het najaar nog een voorstel worden gedaan. De begrotingsbehandeling leent zich meer voor het stellen van het probleem in zijn totaliteit. De heer Vermeulen had nog twee vragen. In het verleden is ge bleken, dat er geen groot verschil van mening bestaat tussen het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 410