40
15 JANUARI 1958
Wethouder STUBENROUCH wil nog opmerken, dat het thans al
de vijfde maand is van het speelseizoen waarvoor de subsidie
verhoging gevraagd wordt. Dit is het gevolg van alle mogelijke
omstandigheden zoals b.v. de omstandigheid, dat burgemeester en
wethouders wilden wachten op het verslag van het vorige seizoen,
alvorens de raad dit voorstel aan te bieden.
Volgens spreker heeft de heer Kamphuys de juiste situatie ge
schilderd waarin het Zuidelijk Toneel zich bevindt.
Hierna wordt conform het voorstel besloten.
36. Interpellatie J. F. V. Vermeulen inzake tariefsverhoging van
de stadsautobusdienst B.B.A. en de bevoegdheidsvraag, betreffende
concessieverlening.
De heer VERMEULEN zegt het volgende:
De per 8 december j.l. ingegane tariefsverhoging van de stads
autobusdienst, mijnheer de voorzitter, heeft bij mij twee vragen
doen opkomen, waarvan ik de beantwoording door U college i.v.m.
de bevoegdheden van de raad erg belangrijk vind.
Vandaar dat ik via deze interpellatie beide vragen aan de orde
meen te moeten stellen om op deze wijze tot een definitieve bepaling
van standpunten te geraken, waardoor een juiste wijze van samen
werking tussen Uw college en de raad m.i. alleen maar kan worden
gediend.
De eerste vraag, mijnheer de voorzitter, is niet eerst nu ontstaan;
de beantwoording daarvan is echter door de plaats gevonden heb
bende tariefsverhoging wel weer actueel geworden Deze vraag luidt
nl. in hoeverre is de raad dan wel b. en w. bevoegd tot het stellen
van voorwaarden te verbinden aan de te verlenen concessie. Vallen
onder deze te stellen voorwaarden eventueel ook o.a. afspraken met
betrekking tot de tarieven, zodat bij wijziging daarvan vooraf de
raad dan wel b. en w. dienen te worden gekend.
Het is U bekend, mijnheer de voorzitter, dat deze kwestie door mij
reeds geruime tijd geleden werd opgeworpen. Dit heeft toen o.m.
tot gevolg gehad dat op voorstel van U door de raad besloten werd
een commissie ad hoe uit de raad in te stellen, welke volgens Uw
formulering zoals vermeld in de notulen van de vergadering van
17 april 1957 tot taak kreeg de voorwaarden waaronder de con
cessie zou worden verlengd, te bezien. In deze formulering is der
halve op geen enkele wijze een erkenning opgenomen van enig recht,
hoe dan ook, van de raad tot het stellen van voorwaarden aan de
verlening van deze concessie te verbinden. Zelf heb ik het voorrecht
gehad, mijnheer de voorzitter, van deze commissie ad hoe deel te
mogen uitmaken. Daardoor was het voor mij mogelijk in deze com
missie te stellen, dat voor mij persoonlijk deze zaak niet was afge
daan door het doen instellen van deze commissie met de taak
omschrijving welke aan deze commissie was gegeven. Daardoor
immers kwamen wij geen stap verder op de weg welke zou leiden
tot de beantwoording van de vraag of Uw college dan wel de raad
bevoegd is tot het stellen van de hiervoor bedoelde voorwaarden.
De ingestelde commissie ad hoe vond echter in meerderheid dat
haar taak volbracht was, nadat zij de voorwaarden had bezien zoals
de opdracht luidde en achtte zich niet bevoegd de raad te rappor
teren over de bevoegdheidskwestie.
Het enige winstpunt, gelegen in de instelling van deze commissie