15 JANUARI 1958 41 t.o.v. de vroegere situatie was dus daarin gelegen, dat de raad thans via deze commissie de mogelijkheid had gekregen vooraf kennis te nemen van de concessievoorwaarden en mede door het maken van opmerkingen via deze commissie op de uiteindelijke samenstelling daarvan invloed uit te oefenen. Enig recht om bij eventuele wijzigingen in de voorwaarden daarin vooraf te moeten worden gekend, dan wel betrokken te zijn bij de hoogte van de tarieven kon daaraan echter niet worden ontleend. Niet de raad immers, doch b. en w. stelde formeel deze voorwaarden vast. Stelt men zich op het standpunt, hetwelk door Uw college hier omtrent blijkbaar wordt ingenomen, nl. dat het verbinden van voor waarden aan een te verlenen concessie tot de competentie behoort van Uw college, dan zou het instellen van deze commissie ad hoe gezien kunnen worden als een vriendelijke geste van Uw college t.o.v. de raad, hetwelk onder die omstandigheden door de raad on getwijfeld dan ook als zodanig op prijs zal worden gesteld. Stelt men zich echter op het standpunt, mijnheer de voorzitter, wat ik voorshands nog zo vrij ben in tegenstelling tot Uw college in te nemen nl. dat niet Uw college doch de raad bevoegd is tot het stellen van deze voorwaarden, dan voelt U wel dat het doen instellen van deze commissie slechts gezien kan worden als een sur rogaat-oplossing, welke in geen enkel opzicht bijdraagt tot een oplossing van het kernprobleem waarom het hier uiteindelijk gaat. Dit probleem kan alleen tot een oplossing komen door een duidelijke stellingname van Uw college tegenover een even duidelijke stelling- name van de raad. Mijn bijdrage tot het verkrijgen van deze oplossing, mijnheer de voorzitter, zal voor vanmiddag daaruit dienen te bestaan, dat ik U en de raad aan de hand van datgene wat in de betreffende wetten hierover is vermeld, tracht aan te tonen dat niet Uw college doch de raad volledig bevoegd is. Ik spreek welbewust van „trachten", mijnheer de voorzitter, om dat ook met wetten het zo is, dat tegenstrijdige interpretaties van hetgeen daarin bedoeld wordt, meestal wel mogelijk is. Toch meen ik nog steeds voor mijn interpretatie meer steun te vinden in de wet en in datgene wat bij de behandeling van het wetsontwerp in de Kamer over het twistpunt tussen Uw college en mij naar voren is gekomen dan dat zulks voor U mogelijk is. In mijn interpellatie wilde ik tevens, voor zover zulks nuttig mocht zijn, voor de zaak reageren op Uw schriftelijk antwoord op de door mij over deze zaak aan U college gestelde schriftelijke vragen. Ter ondersteuning van mijn opvatting moge verwezen worden naar hetgeen in het algemeen terzake van de bevoegdheden van de Raad in de verschillende wetten daaromtrent is vastgelegd en naar hetgeen meer in het bijzonder terzake van de uitvoering van de wet autovervoer personen in genoemde wet hierover is vastgelegd. Art. 153 grondwet. Laat aan de raad de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente. Dit artikel voorziet tevens in de mogelijkheid dat door gemeente besturen medewerking moet worden verleend bij de uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verorde ningen (zgn. zelfbestuur). Welk gezag het gemeentebestuur ver vangt, wanneer dat in gebreke blijft in de uitvoering der wetten,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 41