17 SEPTEMBER 1958 441 heeft unaniem een uitspraak gedaan en aangedrongen op openbare aanbesteding. Iedere publieke zaak moet ook publiek behandeld worden. Het is op zich wel een heuglijk feit, dat de plannen nu voor een lager bedrag worden uitgevoerd, doch de gang van zaken geeft wel enige bedenking. Ofwel de winst was te hoog, wat zeker bij een openbare aanbesteding aan het licht was gekomen, of de aannemer is de dupe geworden; zo zelfs dat hij er niet meer van af kan. Geen van beide mogelijkheden zijn echter fraai. Hij verlangt geen nadere toezeggingen meer, doch hij vindt dit voorbeeld toch wel de proef op de som en een bewijs dat het standpunt van de raad het juiste is. Hij hoopt, dat de raad in zijn nieuwe samenstelling de aangenomen motie ook zal handhaven. De heer mr. BASTIAANSEN vraagt bevestiging van zijn mede deling. De heer JONGBLOED zegt, dat er in het bestek en de tekeningen inderdaad niets is veranderd. Het geheel is ten laste van de aan nemer gekomen. Dit staat uiteraard los van de motie; burgemeester en wethouders zullen dit als zodanig ook zo beschouwen. Het is inderdaad voor de buitenwereld een min of meer vervelende ge schiedenis; er zit echter op dit moment niets anders op. Hij gelooft niet dat de aannemer er nog veel aan zal verdienen. Hij kan het echter zelf niet beoordelen, omdat er zovele factoren medespreken. Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten. 7. Benoeming leden huurcommïssie. Conform het voorstel wordt besloten. 8. Verordening ex artikel 4 en 7 der woonruimtewet 1947. De heer VERMEULEN zegt: Toen ik in de vorige vergadering, mijnheer de voorzitter, U ver zocht dit stuk te willen aanhouden tot deze vergadering, stuitte dit bij U nogal op bedenkingen. Door inwilliging van dit verzoek im mers zou naar Uw oordeel een ongebruikelijke figuur ontstaan en een gevaarlijk precedent worden geschapen waardoor het moeilijk zou worden de administratieve orde te handhaven. Ik ben U daarom erkentelijk dat U over deze voor U grote be zwaren bent willen heenstappen en mij daardoor de mogelijkheid hebt gegeven in deze vergadering alsnog enige opmerkingen te maken met betrekking tot Uw schrijven van 6 augustus j.l.. Mijn verzoek in de vorige vergadering vond zijn oorzaak in de omstandigheid dat ik enig verband vermoedde tussen dit schrijven en destijds door mij in deze raad geuite bezwaren tegen de formele gang van zaken betreffende het woningnoodbeleid. Zekerheid daar omtrent had ik echter niet. Ook en vooral niet omdat in Uw schrij ven zelf over enig verband met wat dan ook geen woord wordt gerept. Ook thans heb ik derhalve deze zekerheid nog niet, mijn heer de voorzitter, doch lezing van de notulen van 1957 hebben mij toch wel versterkt in mijn vermoeden dat het door mij veronder stelde verband bestaat. In de vergadering van 17 april 1957, dus nu ca. \y2 jaar geleden, werd n.l. naar aanleiding van de toen in de raad gevoerde discussie door U geconcludeerd, dat ik het met het zakelijk beleid van Uw

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 441