506
26 NOVEMBER 1958
werd ingediend niet door het college dat thans zit, maar door het
college dat door de vorige raad was gekozen. In werkelijkheid
echter is er in het college geen enkele verandering gekomen. Zowel
de structuur van het college, als het aantal wethouders bleef het
zelfde, terwijl ook in de personen geen verandering kwam. En hier
bij wil ik het volgende aantekenen:
Alhoewel de K.V.P.-fractie sterk uit de verkiezingen naar voren
is gekomen en haar zeteltal zag uitgebreid tot 24 leden, was zij van
mening dat in het college van burgemeester en wethouders een
passende plaats moest blijven toegekend aan de andere politieke
groeperingen in de raad vertegenwoordigd. Met nadruk wil ik er hier
op wijzen dat deze verklaring niet bedoeld wordt als te zijn een
af- of goedkeuring t.a.v. hetgeen zich op dit terrein in andere
gemeenten heeft voorgedaan. Zulks ligt nl. buiten onze bevoegd
heid. Wij zijn dus van mening dat voor Breda, gezien de politieke
verhoudingen, het normaal is dat in het wethouderscollege plaats
blijft voor de minderheidsgroepen.
T.a.v. het aantal leden van Uw college zijn wij van mening, dat
eerst dan uitbreiding is geboden, wanneer de werkzaamheden,
waarmede Uw college wordt belast, zich zodanig uitbreiden, dat ook
een uitbreiding van het college noodzakelijk wordt. Afgaande op
uitlatingen van Uw college, nog niet zo lang geleden, meenden wij
dat deze uitbreiding niet nodig was. Wanneer wij echter letten op
het geringe succes m.b.t. de uitbreiding van de werkgelegenheid te
Breda en het aantrekken van industrieën, vragen wij ons af of
deze sector van overheidszorg wel voldoende Uw aandacht heeft.
Is het dat de bemoeienissen op dit punt U te zwaar zouden belas
ten en dat daarom uitbreiding van het college gewenst is? Of is
het mogelijk dat door het belasten van een der diensten met de
werkzaamheden dienaangaande of door het aantrekken van een
speciale acquisiteur meer succes te verwachten is? Er zijn nl. wel
kleinere gemeenten dan Breda, die voor dit doel een persoon in
dienst hebben of hadden.
Bij de installatie van het nieuwe college heeft U, mijnheer de
voorzitter, gezegd, dat U blij was dat U met hetzelfde span de
zware kar van Breda weer voor 4 jaar zou mogen trekken en dat
U hoopte dat de trekkracht steeds sterker zou worden. Ook wij
hopen dit, mijnheer de voorzitter. Maar is het wel bevorderlijk voor
deze trekkracht, indien bij tijd en wijle blijkt dat een gedeelte van
Uw college een andere kant uittrekt, dan het andere deel. Is voor
een goede trekkracht het niet noodzakelijk, dat Uw college tegen
over de raad als één geheel optreedt? en in één en dezelfde richting
trekt? Wij mogen toch aannemen dat in Uw college tevoren voor
stellen gezamenlijk worden besproken en een gezamenlijk stand
punt wordt bepaald. Hoe is het dan te verklaren dat bij tijd en
wijle één van het span uit het gareel wil lopen?
De K.V.P.-fractie hoopt dus op een sterk beleid. De eerste daad
echter van Uw college, het aanbieden van de begroting, duidt echter
niet op een zo sterk beleid. Wanneer wij de memorie van aanbieding
overlezen, dan wordt daarin wel vermeld, dat wederom een tekort
van ongeveer 3 miljoen te verwachten is en wordt op vrij kleurloze
toon verteld dat zulks te wijten is voor een belangrijk deel aan de
slechte financiële verhouding tussen Rijk en gemeente, maar een
visie op de toekomst en een aangeven van enkele grote lijnen waar
langs zich het beleid zal gaan ontwikkelen, ontbreken ten enen male.
In de memorie van antwoord op het centraal rapport volgt een
meer uitgebreide uiteenzetting over de eisen, welke het verzor-