26 NOVEMBER 1958
507
gingsniveau van Breda stelt en over het tekort aan middelen aio
gevolg van de slechte financiële regeling. Ik ontken niet, dat het
goed is op deze punten te wijzen en dat het noodzakelijk is dat ook
de burgers van Breda hiervan kennis nemen, want men zou ver
baasd staan, indien men wist, welk een ongunstige indruk het op
vele burgers van Breda maakt, dat jaar-in-jaar-uit de begroting
van Breda met een tekort van enkele miljoenen tussen de lijst van
begrotingen van soortgelijke gemeenten prijkt. Het verwijt, dat het
indienen van een niet-sluitende begroting kan worden beschouwd
als een inflationistische financiële politiek wijst U van de hand,
want, zegt U, er wordt een beroep gedaan op althans in theorie
landelijk gezien, beschikbare middelen. Hierbij wil ik wijzen op
hetgeen U zelf (in Uw verweer) aanvoert, nl. dat dit alles theorie
is, maar de werkelijkheid is, dat zeer vele gemeenten al enige jaren
de weg opgegaan zijn van de niet-sluitende begrotingen en dit geeft
aan de burger wèl het idee, dat een inflationistische financiële poli
tiek wordt bedreven. Uit het door U overgelegde overzicht van
geraamde tekorten op de begrotingen van soortgelijke gemeenten
krijgt men de indruk, dat Breda daarin met een vrij hoog tekort
prijkt. Immers alléén Haarlem en Hilversum overtreffen Breda
daarbij in 1958 en in 1959 komt daar nog Groningen bij. Het zal
daarom goed zijn dat Uwerzijds een duidelijke verklaring wordt
gegeven waarom Breda in een dergelijke ongunstige positie ver
keert. In de memorie van antwoord wijst U op de noodzaak, dat
het verzorgingsniveau moet worden opgevoerd tot een peil, aan
gepast aan de huidige grootte van de stad en dat zulks moet ge
schieden nü in een tijd dat het kostenpeil zeker het 3-voudige be
draagt van vóór 1940.
Voorts wijst U erop, dat in andere gemeenten de groei meer
gelijkmatig is verlopen en de aanpassing van de outillage geleide
lijk kon geschieden in een relatief goedkope tijd. Dit alles kunnen
wij onderschrijven, doch het verbaast ons nog steeds dat het niet
mogelijk is bij de aanbieding van de begroting eens een opsomming
te geven van enkele grote objecten, welke in het komende begro
tingsjaar ter hand zullen worden genomen. Het komt mij voor dat
een dergelijke opsomming zeer illustratief zou kunnen werken en
de interessen van de burger zou opwekken.
Er is nl. in deze raad al menigmaal geklaagd over de weinige
interesse, welke de burgers voor de gemeentelijke zaken hebben.
En inderdaad, men moet constateren dat deze belangstelling zeer
gering is. Bijeenkomsten, belegd door politieke partijen, die op dit
gebied toch een taak hebben te vervullen, werpen weinig resultaat
af. Ook is al eens gesproken over het beleggen van zgn. burgerzin-
dagen. Daarvan verwachtte Uw college en ook wij weinig resultaat.
Toch zal er in dit opzicht iets gedaan moeten worden. Onze gedach
ten zijn daarbij uitgegaan naar het uitgeven door de overheid, of in
samenwerking van overheid en particulieren, van een periodiek. Ik
zou in dit verband in Uw aandacht willen aanbevelen een periodiek,
welke wordt uitgegeven in Schiedam onder de naam van: „de
Schiedamse gemeenschap". In evengenoemd blad kan men allerlei
berichten lezen, welke voor de Schiedamse gemeenschap van belang
zijn, terwijl daarin voorts artikelen zijn opgenomen, welke betrek
king hebben op tentoonstellingen of activiteiten of organisaties,
welke in de goede stad Schiedam de aandacht vragen. Het is niet
mijn bedoeling te vragen precies een soortgelijk periodiek in Breda
te doen uitgeven, doch alleen Uw college te vragen U te willen
beraden over de mogelijkheid van iets soortgelijks te ondernemen