26 NOVEMBER 1958
509
college al eens afgetast of er plannen t.a.v. de bouw van dergelijke
tehuizen bestaan en of deze worden opgehouden i.v.m. de finan
ciële moeilijkheden?
T.a.v. de bouw van woningen in de verhouding van hoogbouw tot
laagbouw als 1 2 menen wij de neiging te bespeuren deze ver
houding ten ongunste van de laagbouw te doorbreken. Wanneer
men beschouwingen van deskundigen leest, dan kan men vernemen
dat hoogbouw noch ruimtebesparend, noch kostenbesparend is.
Stedebouwkundigen hebben echter een voorkeur voor hoogbouw.
Het is een soort mode dat elke stad zoveel mogelijk hoogbouw
gaat presteren. Belangrijker echter is het dat zij, die deze huizen
moeten bewonen, zich prettig voelen in de woningen. Wanneer al
tot hoogbouw wordt besloten, dan zal men er naar moeten streven
dat de bouw zo perfect mogelijk geschiedt en met zo ruim mogelijk
outillage van gemeentewege is dit hier wel te bevorderen. Niet ten
onrechte leeft bij velen de vrees dat van de reeds bestaande hoog
bouw er een groot deel, zodra er .enige ruimte in de woningvoor
raad komt, aanmerkelijk in waarde zal dalen en tot woonkazernes
zullen worden bestemd, omdat de kwaliteit van deze hoogbouw niet
al te hoog kan worden aangeslagen. Wij willen er daarom bij Uw
college op aandringen erop te willen toezien dat tenminste de
vastgestelde verhouding van 1 2 zal worden gehandhaafd en zelfs
te willen overwegen of deze verhouding niet dient te worden ver
anderd ten gunste van de laagbouw.
Met instemming kunnen wij constateren dat de kwaliteit van de
bouw door U steeds wordt nagestreefd bij „schoolbouw". Toch
schijnt ook hier weer het bezwaar aan te zijn verbonden dat bij het
niet aanvaarden van zgn. semi-permanente bouw stagnatie wordt
ondervonden bij het uitvoeren van plannen voor het bouwen van
nieuwe scholen. Neemt Breda daarbij een bijzondere positie in?
Sprekend over de bouw van onderwijs-inrichtingen zou ik nog
een enkele vraag willen stellen op het onderwijsgebied zelf. In de
kringen van onderwijs kan men de opmerking horen dat Breda t.o.v.
de steden in het westen een achterstand vertoont m.b.t. het inscha
kelen van vak-leerkrachten bij het lager onderwijs, zie oproepen in
de pers! Moet zulks inderdaad als een achterstand worden gezien?
Zo ja, dan zal ook de gemeente hierbij het voorbeeld moeten geven.
Wij kunnen nl. niet verzwijgen dat men uit kringen van personen,
welke uit het westen zich hier vestigen, nogal eens de klacht ver
neemt dat het onderwijs hier aanmerkelijk achter zou staan bij het
onderwijs in het westen. Is Uw college van oordeel dat dergelijke
klachten een grond van waarheid bevatten?
Naast onderwijs, mijnheer de voorzitter, wordt steeds in één
adem genoemd „opvoeding". Indien men de persberichten van en
kele weken geleden mag geloven, dan is Breda in zijn opvoeding
wel wat te kort geschoten. In bijzondere opmaak konden wij be
richten lezen over jeugdmisdadigheid en misdragingen van jeugdige
personen. Is de aldus gegeven belichting overdreven?
Ongetwijfeld is het waar dat men misdragingen, baldadigheid en
misdadigheid mede kan bestrijden door te zorgen dat de jeugd ge
bruik kan maken van goede ontspanningsgelegenheden. Ook in dit
opzicht is het dus noodzakelijk dat haast wordt gemaakt met de
bouw van ruimte-biedende gelegenheden en gymnastiekzalen. Hoe
staat het met de plannen te dien aanzien en zal het Hoogveld
rapport tot daden leiden?
Een klacht, die men in de kring der' jongeren nogal verneemt, is,