26 NOVEMBER 1958 515 houdingsregeling en bezwaren daartegen werden te berde gebracht. Persoonlijk vind ik dat prettig, mijnheer de voorzitter, en ook uw college zal dat ongetwijfeld zo hebben gevonden, omdat daardoor tijdens de voorbereiding Uw college reeds de mogelijkheid werd gegeven tot een bepaalde stellingname, waardoor de kans op een meer vruchtbare gedachtenwisseling met de raad dan anders het geval zou zijn geweest, mogelijk is geworden. In de tweede plaats, mijnheer de voorzitter, kreeg Uw college door de gestelde vragen meer dan in het verleden de mogelijkheid in Uw antwoord op het Centraal Rapport, aan de raad, cijfer materiaal ter beschikking te stellen, hetgeen mede van nut kan zijn voor de beoordeling van onze huidige financiële situatie. Om te kunnen beoordelen hoe de huidige financiële verhoudings regeling voor onze gemeente heeft gewerkt is het noodzakelijk terug te gaan naar het jaar 1952. In dat jaar kon voor het laatst door Uw college aan de raad een sluitende begroting ter vaststel ling worden aangeboden. Het doen sluiten van de begroting had toen echter naar mijn opvatting reeds zo krampachtig plaats ge vonden, dat de komende tekorten zich op dat moment reeds lieten voorzien. De voor het jaar 1953 aan de raad ter vaststelling aange boden begroting liet dan ook r^eds een niet onbelangrijk tekort aan dekkingsmiddelen naar voren komen. Dit was tevens het jaar waar voor de thans aflopende regeling voor het eerst gold. Door deze regeling werd het mogelijk, om langs subjectieve weg, verhoging van de norm voor de algemene uitkering uit het ge meentefonds te bewerkstelligen. Hierdoor ontstond dus, althans een theoretische, mogelijkheid om reëel in onze gemeente aanwezige achterstand in het verzorgingspeil te gaan inhalen. Nu achteraf kan men zich de vraag stellen of van het begin af deze mogelijk heid wel ten volle door Uw college zowel als de raad is ingezien en benut. Enige twijfel daarover mag m.i. wel bestaan en de vraag is in hoeverre onze huidige financiële situatie daardoor toch nog niet in minder gunstige zin wordt beïnvloed. Wel is het beleid van Uw college, mijnheer de voorzitter, in finan cieel opzicht bij het van kracht worden van de thans aflopende regeling principieel gewijzigd. In 1952 deelde de wethouder bij zijn beantwoording van de heer Toxopeus nog mede (pag. 54 van de notulen van 17 januari 1952) „Spreker is het er niet mede eens, dat het sluitend maken van de begroting offers heeft gekost. De gemeente had wel straten kunnen laten opknappen, maar dan zou de begroting met veel pijn sluitend zijn gemaakt, terwijl dan ook de schoolgeldfactor niet had kunnen worden verminderd." Het beleid was toen blijkens deze uitlating dus primair nog ge richt op een sluitende begroting, zelfs al was dit op een laag ver zorgingspeil, hetwelk toen zeer zeker ook het geval was. Het op knappen van straten welke straten van Breda zijn nadien nog niet opgeknapt? was in de gedachtenwereld van Uw college van toen, ondergeschikt niet alleen aan een sluitende begroting, maar zelfs aan een zonder veel pijn sluitende begroting. Met deze vaststellingen, mijnheer de voorzitter, bedoel ik echt niets onvriendelijks te zeggen t.o.v. het toenmalige college of de betrokken wethouder; zij zijn echter nodig om duidelijk te laten uitkomen in het vervolg van mijn betoog de geheel andere beleids- inzichten welke vallen te beluisteren uit de beantwoording van raadsleden door de wethouder in 1953 het eerste jaar dus, waar-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 515