50 15 JANUARI 1958 ook de bedoeling om via de commissie aan de wettelijke regeling op dit punt en bovendien ook aan de verhouding college burgemeester en wethouders en raad zoveel mogelijk tegemoet te komen. Waarom heeft de wetgever de raad nu de bevoegdheid gegeven om regelen te stellen? Dit geldt vooral voor de allergrootste ge meenten, waar meerdere vervoersdiensten bestaan. Het is dan voor de uitvoering van burgemeester en wethouders veel gemakkelijker als de raad terzake richtlijnen heeft gesteld. In Breda is slechts één vervoersdienst met één concessie. In dit geval vloeien de regelen veel nauwer in elkaar. Het is hier veel duidelijker welke bevoegd heden het college van burgemeester en wethouders en welke bevoegd heid de raad heeft. Als de raad in Breda met slechts één concessiehouder algemene regelen zou gaan stellen dan kan er tussen burgemeester en wet houders en de concessiehouder een dwangpositie ontstaan, wat voor de gemeente verregaande consequenties mede zou kunnen brengen. In Breda is nog geen behoefte om nadere regelen te stellen. Door te onderhandelen met de concessiehoudster kan op de meest effi ciënte wijze worden gewerkt. De heer VERMEULEN wil in tweede instantie allereerst inhaken op het laatste gezegde van de voorzitter, waarbij deze de toepassing van artikel 32 prefereert. Indien dit geen twistpunt is dan is er toch nog de mogelijkheid tot het stellen van algemene voorwaarden. Het college van burgemeester en wethouders prefereert zelfbestuur boven autonomie. Indien de raad dit standpunt deelt, zou hij de raad moeilijk kunnen volgen. De raad is verplicht aan zijn autonomie vast te houden. Het ge heel doet inconsequent aan. Men hoort algemeen de klacht, dat het centrale gezag tegenwoordig alles voor de lagere organen regelt. In onderhavig geval wordt nu gezegd: geen autonomie maar zelf bestuur. Hij meent, dat het standpunt van het college van burge meester en wethouders ten opzichte van de raad bepaald onredelijk is. Spreker is getroffen door het verweer van wethouder Meijs tegen iets wat hij niet heeft beweerd. Hij heeft nooit gezegd, dat artikel 32 van de wet autovervoer personen burgemeester en wethouders niet de bevoegdheid zou geven te beschikken op aanvragen om ver gunning voor de uitoefening van een autobusdienst. Integendeel, het ging er om of burgemeester en wethouders ingevolge dit artikel de bevoegdheid hebben aan een te verlenen vergunning voorwaarden te verbinden. De wetgever heeft geen algemene regelen gesteld, zodat hier dus sprake is van autonomie. Het juridisch betoog van de wethouder heeft spreker niet kunnen overtuigen. Hij blijft van_ oordeel, dat artikel 32 de bevoegdheid van burgemeester en wethouders regelt, maar dat artikel 36 de raad de bevoegdheid geeft voorschriften te geven omtrent datgene, waar in niet in de wet of in een algemene maatregel van bestuur is voor zien, derhalve in dit geval ook omtrent vergunningsvoorwaarden. Hij geeft de raad ernstig in overweging diens toekomende bevoegd heid niet prijs te geven en niet vrijwillig om opportuniteitsoverwe- gingen op de weg van het zelfbestuur in te gaan. Er is gezegd, dat er een bepaalde spanning is en dat uit dien hoofde burgemeester en wethouders zo vriendelijk zijn geweest om bij de raad te komen. Dat is nu een surrogaat van wat in de wet is geregeld. Het wordt gezien als een gunst, terwijl de raad hier een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 50