516 26 NOVEMBER 1958 voor de thans aflopende regeling geldend was. De wethouder zei toen n.l.: ,,Wij hebben er rekening mede te houden, dat de gemeente ten slotte een deel is van het rijk, dat wij ons bewust moeten zijn van onze bestuurlijke verantwoordelijkheid en dat wij alles hebben te doen om te trachten zo mogelijk onze begroting sluitend te krijgen met de ons ten dienste staande middelen, doch dat mag toch niet inhouden dat persé alles vermeden moet worden wat tot vermeer dering van het tekort kan leiden." In tegenstelling tot 1952 wordt hier dus niet sluiten van de be groting door Uw college aanvaard, indien zulks met het oog o.a. op een verantwoord verzorgingspeil noodzakelijk mocht zijn. Het be leid van Uw college begon zich dus om te buigen, waarschijnlijk mede bevorderd door de mogelijkheden van de toen nieuwe, thans oude regeling. Niet alle leden van de toenmalige raad, mijnheer de voorzitter, waren het maar direct eens met deze gang van zaken; in tegen stelling daarmede was mijn fractie van oordeel, dat Uw college met de mogelijkheden van de nieuwe regeling tot het kunnen in halen van bestaande achterstand toen nog wel heel erg voorzichtig manipuleerde. Tijdens de begrotingsbehandeling 1954, welke in december 1953 plaats vond, gaf zij op de navolgende wijze aan deze gevoelens uiting (pag. 407 16 december 1953) ,,In tegenstelling tot bepaalde opvattingen die ook nog dezer dagen konden worden beluisterd in de raad, meent spreker dat het al dan niet sluiten der begroting ondergeschikt is aan de opvoering van het verzorgingspeil." en verder: „Op de eerste plaats acht spreker het tactisch onjuist die te korten kleiner te doen schijnen dan zij in werkelijkheid zijn." U ziet, onze fractie was toen altijd nog van oordeel dat er achter stand was en dat het financiële beleid nog te onvoldoende op het inhalen daarvan was gericht. Voldoende duidelijk komt m.i. uit hetgeen voorafging naar voren dat, hoe onvolmaakt de huidige financiële regeling dan ook moge zijn en hoeveel bezwaren van principiële zowel als van praktische aard daartegen kunnen worden ingebracht, mede door deze rege ling voor onze gemeente een verandering ten goede in het tot dan gevoerde financiële beleid is mogelijk geworden. Ik vind het zin hebben om nu deze regeling dit jaar voor het laatst zal gelden dit nog eens nadrukkelijk vast te stellen. Tevens komt daaruit naar voren, mijnheer de voorzitter, dat toen vanuit de raad werd gewaarschuwd tegen het kleiner doen schijnen van de tekorten, dan deze juist toen met het oog op het tot stand brengen van een verantwoord verzorgingspeil voor onze gemeente, in werkelijkheid dienden te zijn. Sind 1953, mijnheer de voorzitter, is Uw college consequent verder gegaan met het opvoeren van dit verzorgingspeil en het inhalen van achterstand, daarin gesteund door de gehele raad, waarbij niet-sluitende begrotingen de onpret tige begeleidingsverschijnselen waren van een op zich genomen verheugende ontwikkeling. Het jaar 1956 vertoonde een aanzienlijke verzwaring van de las ten voor het budget, mede voortvloeiende uit een aanzienlijke stij ging van de gedachte kapitaalsuitgaven t.l.v. het lopende dienst jaar. In 1957 ontving de raad voor de eerste maal een investerings plan. In 1958 werden voor het eerst ook als lasten in de begroting

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 516