26 NOVEMBER 1958 519 gevraagde subjectieve verhoging 1958 zal worden gehonoreerd hoog gespannen te doen zijn. Daartoe bestaat echter nog te minder aanleiding indien men vervolgens kennis neemt van de inhoud van de door G.S. bedoelde circulaire. De minister stelt daarin o.m. dat het aantal ingediende aanvragen voor dit jaar (1958) nog groter is dan voor het vorige jaar (1957) en thans 690 bedraagt, en dat ook de bedragen hoger zijn en thans gemiddeld neerkomen op 19, per inwoner. Het totaal daarmede gemoeide bedrag bedraagt boven de procentuele verhogingen van 1957 op 1958 rond 160 miljoen gulden. De minister zegt daarvan: „De regering is van oordeel, dat een dergelijke uitzetting van uitgaven van een deel der gemeente èn om algemeen financieel economische redenen èn uit een oogpunt van billijkheid onaanvaard baar moet worden geacht." Rekening houdende met het voorafgaande, mijnheer de voorzit ter, meen ik te mogen stellen dat er weinig redenen zijn om aan te nemen dat ons tekort voor 1958 omgezet zal worden in een verho ging van de normuitkering. Toch geeft de begroting 1959 nog een verdere uitzetting van het budget te zien, alhoewel in redelijkheid kan worden aangenomen dat voor een groot deel der geraamde uitgaven de dekkingsmiddelen niet ter beschikking zullen komen. In dit opzicht, mijnheer de voorzitter, beginnen de door Uw col lege aan de raad ter vaststelling- voorgelegde begrotingen voor mijn fractie steeds meer onaanvaardbaar irreëel te worden. Zakelijk ge zien heeft het weinig zin dekkingsmiddelen te blijven ramen tot een omvang waarvan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid mag worden aangenomen, dat zij nimmer verkregen zullen worden. Het lijkt mijn fractie juister in dat geval het uitgavenniveau te gaan aanpassen aan wat redelijkerwijze aan inkomsten mag wor den verwacht, ook al zou dit dan het vrijwillig aanvaarden van tempoverlies bij het inhalen van achterstand tot gevolg kunnen hebben. Dit vrijwillig aanvaarden, mijnheer de voorzitter, heeft overigens geen enkele andere consequentie dan dat U de begroting zoals deze aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden voor wat de dekkingsmiddelen betreft, meer aanpast aan de werkelijkheid dan thans het geval is. Dit kan voor de raad echter voor het vast stellen van de uitgaven overigens wel verhelderend werken. Men heeft nu eenmaal een bepaalde begrenzing van zijn moge lijkheden, technisch maar ook financieel. Financieel worden deze mede bepaald door wat in het algemeen belang landelijk gezien mogelijk is. De wethouder heeft het in 1952 in dit opzicht zo juist geformuleerd, mijnheer de voorzitter, dat wij ten slotte een deel zijn van het Rijk, en dat wij ons dus ook in dat opzicht bewust moeten zijn van onze bestuurlijke verantwoordelijkheid. Doorgaan met als maar te doen alsof dit niet zo is, leidt er uit eindelijk alleen maar toe, dat het voor de raad op deze wijze onmo gelijk wordt tijdens de begrotingsbehandeling een reëel beleid te kunnen vaststellen en overigens dat de gemeente zich rijk blijft rekenen, doch zich daardoor op de duur arm zal tellen. Mijn fractie heeft niet de indruk dat in de achterliggende jaren door het gemeentebestuur niets werd gedaan aan het inhalen van bestaande achterstand. Het tegendeel is waar, waarvoor wij Uw college om zijn daadkracht dan ook erkentelijk zijn. Dit alles heeft dan echter toch kunnen plaatsvinden binnen het raam van tot aan het jaar 1956 nog steeds sluitende rekeningen. In de periode vanaf 1953 is de saldi-reserve bovendien niet on-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 519