520 26 NOVEMBER 1958 aanzienlijk gegroeid, hetgeen dus duidt op meer ter beschikking komende dekkingsmiddelen dan nodig voor de werkelijke uitgaven in deze jaren, terwijl ook de overige reserves en de eigen middelen niet onbelangrijk zijn toegenomen. Wij weten dat er nog vele gerechtvaardigde verlangens bestaan waaraan tot dusver door gebrek aan middelen niet kon worden vol daan. Ook wij zouden het tempo waarin aan dit alles zou moeten worden tegemoet gekomen gaarne willen versnellen. Wij zijn ons echter evenzeer bewust dat er aan onze mogelijkheden begrenzin gen zijn welke wij niet zullen kunnen overschrijden. Onze benade ring van de te verwachten uitkering volgens de nieuwe regeling is onvolkomen en draagt een speculatief karakter. Daarnaast weten wij echter zeker, dat de door Uw college als volwaardig dekkings middel opgevoerde aangevraagde subjectieve verhogingen zelfs niet meer speculatief genoemd mogen worden; zij zijn een fictie en dientengevolge is de gehele begroting zoals deze ons thans ter vaststelling wordt aangeboden als beleidstuk waardeloos. Onder deze omstandigheden, mijnheer de voorzitter, wordt het voor mijn fractie wel bijzonder moeilijk zijn medewerking aan de vaststelling daarvan te geven omdat verder medewerken aan het door U voorgestelde beleid op den duur zou kunnen betekenen het mededragen van verantwoordelijkheid voor het noodlijdend worden van onze gemeente bij de overgang op de nieuwe financiële rege ling. Wij weten dat voor het opvangen van eventuele tekorten momenteel nog een saldi-reserve van voldoende omvang aanwezig is. Dit is echter naar onze opvatting een dekkingsmiddel voor in cidentele tekorten en doet niets af aan het onjuiste in de principiële lijn van het in deze begroting tot uitdrukking gebracht financiële beleid. Wij willen nog gaarne, mijnheer de voorzitter, van de zijde van Uw college de verdediging van dit beleid afwachten, alvorens definitief ons standpunt te bepalen. Mijn fractie zou tevens gaarne het oordeel van de andere fracties vernemen over het financiële beleid zoals dit door Uw college wordt voorgesteld. Van de praktijk van onze begroting wil ik nu afstappen, mijnheer de voorzitter, om nog even terug te gaan naar een meer theoretisch onderwerp, evenzeer van financiële aard. In het Centraal Rapport werd door mijn fractie het oordeel van Uw college gevraagd over de door mijn fractie eveneens in het Centraal Rapport vermelde opvattingen over de onbevredigende werking van de huidige financiële verhoudingsregeling. Uw college is het blijkens zijn antwoord eens met de door ons daarbij naar voren gebrachte bezwaren. T.a.v. onze vraag of een investeringsplafond voor de gezamenlijke gemeenten aanbeveling zou verdienen, antwoordt Uw college ontkennend. Over dit punt, mijnheer de voorzitter, zou mijn fractie nog wel gaarne nadere toelichting van Uw college ontvangen over de mo tieven welke U tot Uw afwijzend standpunt hebben gebracht. Het was ons bekend, mijnheer de voorzitter, dat U persoonlijk tegen stander was van een zodanig plafond, omdat U daarvan reeds hebt doen blijken bij het uitbrengen van Uw pre-advies op het Congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te Groningen. Uit Uw beantwoording blijkt nu, dat het gehele college op het door U ingenomen standpunt staat. Meen ik Uw standpunt goed te begrij pen, dan is Uw college van oordeel dat door koppeling van de ka- pitaalslasten aan de gewone dienst bij een geobjectiveerde finan ciële verhoudingsregeling vanzelf een natuurlijke rem op de inves teringen zal zijn verkregen. Mijn fractie is het over de remmende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 520