522
26 NOVEMBER 1958
meente vergelijkbare gemeenten bevestigen de opvatting door
onze fractie reeds vorig jaar uitgesproken dat de achterstand in
uitkeringen uit het gemeentefonds in hoofdzaak een gevolg was
van onze achterstand in de hoogte van de norm voor de belasting
uitkering. Door mijn fractie werd toen nl. gesteld:
„Een tweede factor welke belangrijk weegt in het huidige tekort
aan dekkingsmiddelen is daarnaast het verhoudingsgewijze lage
basisbedrag voor de belastinguitkering uit het gemeentefonds."
Door de wethouder werd toen namens Uw college als volgt ge
antwoord (pag. 91 nota 1958 4e alinea)
„Er is gezegd dat de belastinguitkering van Breda te laag is. Dit
klopt niet helemaal. Deze komt overeen met het landelijk gemiddel
de, daarover hebben wij feitelijk niet te klagen."
Mijn fractie zou gaarne vernemen of na verschaffing van de
cijfers Uw college thans nog deze uitspraak handhaaft.
De achterstand in de belastinguitkering, mijnheer de voorzitter,
is nl. naar de mening van mijn fractie niet zo maar een toevallig
verschijnsel. Zij is de consequentie van een in het verleden door
het Bredase gemeentebestuur gevoerde politiek, waardoor min of
meer bewust werd voorkomen dat Breda zou uitgroeien tot een
industriestad.
Ten aanzien van de industrialisatiepolitiek van Uw college thans,
mijnheer de voorzitter, hoopt mijn fractie overigens bij Hoofdstuk
X van de begroting nog gaarne nader met U van gedachten te
kunnen wisselen.
Alhoewel niet door mijn fractie, mijnheer de voorzitter, aan Uw
college een overzicht werd gevraagd van door de raad aan Uw
college overgedragen bevoegdheden wil ik toch wel gaarne naar
aanleiding daarvan een opmerking maken. Het gaat daarbij om de
delegatie terzake van de krediet- en voorschotbank, welke U werd
verleend bij raadsbesluit van 11 november 1953. Moet uit de redactie
van dit delegatiebesluit worden afgeleid dat de toenmalige commis
sie ad hoe voor deze instelling daardoor een andere status heeft
gekregen en daarmede tot commissie van advies is geworden. Zo
dit het geval is, hoe is deze commissie dan momenteel samengesteld
en verdient het geen aanbeveling deze commissie thans in de nieu
we raad opnieuw te doen samenstellen. Hiertoe zou overigens het
reglement van orde waarschijnlijk tevens dienen te worden aan
gevuld.
De goede gewoonte getrouw, mijnheer de voorzitter, wil mijn
fractie ter gelegenheid van de begrotingsbehandeling ook gaarne
iets zeggen met betrekking tot de zakelijke verhouding tussen Uw
college en de raad. Het is naar ons oordeel overbodig over de per
soonlijke verhouding tot de leden van Uw college te spreken, omdat
deze naar ons oordeel prettig en goed zijn. Dit hoeft echter niet in
te sluiten dat zakelijk gezien dit dan hetzelfde moet zijn. In de
achterliggende jaren, mijnheer de voorzitter, zijn verschillende
zaken aan de orde geweest welke zich bevonden in het grensgebied
tussen de bevoegdheden van Uw college en die van de raad.
Daarbij heeft zich naar het inzicht van onze fractie somtijds het
opmerkelijke verschijnsel voorgedaan, dat alhoewel Uw college
meestentijds is voor een zo volledig mogelijke autonomie voor de
gemeentebesturen U dan koos voor zelfbestuur, waardoor de raad
buiten spel kwam te staan. Ik noem in dit verband de concessie
verlening aan de B.B.A., het niet gebruik maken of zeer beperkt
gebruik maken van de aan de raad in de woonruimtewet toege
kende bevoegdheden.