526
26 NOVEMBER 1958
wel weer zou terugkeren naar de K.V.P. Dat is ook gebeurd. De
K.E.M. was uit onenigheid, niet uit liefde, geboren; een zeer wezen
lijk verschil met de K.V.P. was er niet, slechts de wens de midden
stand een betere vertegenwoordiging te verschaffen, strijd dus tus
sen K.A.B. en Middenstand, leek de aanleiding tot het optreden van
de K.L.M.
De K.N.P. had evenmin duurzame bestaansgronden. Het beleid
ten aanzien van Indonesië was aanleiding tot oprichting van de
K.N.P., terwijl een wat „rechtse" instelling voorhanden bleek. Al
geruime tijd geleden kwam de fusie met de K.V.P. tot stand.
Kort vóór de verkiezingen werd de strijdbijl tussen K.V.P. en de
K.L.M., reeds lang verzoend, officieel begraven. Alles volgens de
prognose.
De heer Lauwerijsse was voor mij natuurlijk een K.V.P.'er. Dat
hij in het systeem van de K.V.P., een systeem dat ik niet huldig,
had moeten bedanken voor zijn benoeming en dat hij werd geroyeerd
als lid der K.V.P. en door de K.V.P.-fractie uitgestoten, regardeert
mij niet.
Dit buitenbeentje van agrarische herkomst is nu ook weer weg.
Het schijnt echter, dat de K.V.P. niet anders kan dan ruzie heb
ben, want bij de laatste verkiezingen trad weer een nieuwe dissi
dente groep, P.K., naar voren, blijkbaar officieel genoemd de „lijst
Qua".
Deze groep deed mee, zover als ik als buitenstaander kon zien,
uit ontevredenheid over de candidatenlijst der K.V.P. Of de betrok
kenen, zoals het hoort, eerst gepoogd hadden een andere samen
stelling te bewerken weet ik niet.
Hun ontevredenheid uitte zich in een aantal, niet steeds kiese,
verwijten.
Een programma van deze groep kwam mij nimmer onder ogen;
wel kreten, niet altijd welluidend en ook niet steeds getuigend van
werkelijkheidszin.
Ach. mijnheer de voorzitter, in deze groep zie ik alweer geen
„blijvertje". Wat moet men zonder eigen politiek inzicht, zonder
politieke achtergrond althans, in een raad van een grote stad? Het
geheel heeft iets weg van „dorpspolitiek". Het zal, denk ik, niet
erg lang duren of ook deze groep is verdwenen. Had de K.L.M. nog
een eigen groep te vertegenwoordigen, de binding bij de P.K. lijkt
niets anders te zijn dan ontevredenheid niet over de politiek van de
K.V.P., maar over haar organisatiewerk. Geen sterk bindmiddel.
De Protestants Christelijke groep bleef 2 zetels houden en werd
door de V.V.D. voorbij gestreefd.
Bij de verkiezing van leden voor de vaste afdelingen van de raad
zijn wij allen het tenslotte eens geworden. Destijds in 1949, had de
Prot. Chr. groep met de V.V.D. een soort werk-fractie gevormd om
een goede vertegenwoordiging in de commissies te krijgen. In 1953
kwam zo een liberaal in de bouwcommissie. Thans meende de Prot.
Chr. groep recht te hebben op een plaats in de bouwcommissie.
Hoewel ik deze argumentatie niet kan onderschrijven, zijn wij
toch tot een minnelijke oplossing gekomen: het aantal commissies
waarin ieder van onze beide groepen een zetel heeft, is gelijk, doch
de verdeling naar belangrijkheid der afdelingen is ons voordeel.
Hoezeer wij ook een goede samenwerking op prijs stellen en zul
len blijven stellen, toch menen we dat de argumentatie van de zijde
der Prot. Chr. groep niet juist was. Daaraan achten wij ons dan
ook niet gebonden, of dat nu voor- of nadeel zal meebrengen. De
bezetting der zetels in de afdelingen moet de krachtsverhouding