26 NOVEMBER 1958
531
van het efficiency-onderzoek en de voortgang ervan is wel buiten
gewoon teleurstellend. Men is bezig (nu nog steeds?) de adviezen
voor openbare werken zoveel mogelijk op te volgen.
En voor de rest niets. Er komt een deskundige, doch hij is er
nog niet. Ik had op dit punt meer activiteit verwacht. Sinds jaren
heeft de raad aangedrongen op zulk een onderzoek. Tenslotte is
één dienst onderzocht. Toen mocht het rapport niet openbaar zijn,
juist vanwege het verdere onderzoek en ziet: er is geen verder
onderzoek.
In efficiency schuilt zuinigheid. Ik kan niet aannemen, dat Uw
college geen zuinigheid wenst. Moeten we eerst zover komen als
Amsterdam, waar men de zaak niet meer kan redden zonder alge
hele reorganisatie?
Ik hoop in Uw antwoord te mogen vernemen, dat deze zaak nu
loopt.
Ik zou met dit laatste punt mijn algemene beschouwingen willen
besluiten.
Immers: een stadsbestuur moet democratisch, maar ook efficient
werken. De raad is niet bij machte dagelijks de gang van zaken
te volgen, dat hoeft hij ook niet, wel moet de raad inzicht kunnen
krijgen op ieder gewenst gebied. Slechts een efficiente dienst kan
dat inzicht verschaffen.
De heer VERMEULEN acht het toch wel bezwaarlijk, dat bij de
algemene beschouwingen over aangelegenheden wordt gesproken,
die bij de hoofdstukken van de begroting dienen te worden behan
deld.
De VOORZITTER gelooft niet dat de heer Toxopeus afgeweken
is van de algemene gedragsregel. Ook in de vorige jaren heeft de
heer Vermeulen bij de algemene beschouwingen over het industria
lisatiebeleid gesproken. De heer Bastiaansen heeft gevraagd over
de industrialisatie bij hoofdstuk X terug te komen. De industriali
satie zal bij hoofdstuk X behandeld worden.
De heer VERMEULEN meent, dat door deze gang van zaken
voor de leden van zijn fractie het gras voor de voeten wordt weg
gemaaid.
De VOORZITTER meent, dat de fractievoorzitters niet verder
zijn gegaan dan in de voorafgaande jaren het geval is geweest. Be
halve de kwestie van de landspolitiek die meer aandacht heeft ge
had dan in de voorgaande jaren het geval is geweest.
De heer MINDERHOUD zegt:
Mijnheer de voorzitter,
Ik wil deze algemene beschouwing aanvangen met eerst mijn
waardering uit te spreken voor het door het college van burge
meester en wethouders gevoerde beleid en de verschillende betoonde
activiteiten in 1958 in het belang van Breda.
Onze dank gaat tevens uit naar het personeel der gemeente
secretarie en dat van de verschillende diensten en bedrijven voor
alles wat zij in het belang van de gemeente Breda in 1958 hebben
verricht. Hieruit zou kunnen worden afgeleid, dat ik geen bemer
kingen op deze werkzaamheden heb. Als dit zo was zou ik gevoe
gelijk van achter deze lessenaar kunnen heengaan naar mijn plaats