532
26 NOVEMBER 1958
en met een „dank U" volstaan. Zo is het nu ook weer niet. Er zijn
wel degelijk enkele punten, die ik, van mijn standpunt gezien, wil
belichten, opdat er mogelijk in de toekomst rekening mede gehou
den kan worden.
Het vrij omvangrijk Centraal Rapport, waarvan ik op 9 oktober
al heb verwacht, dat het gevolgd zou worden door een uitvoerig
antwoord, werd inderdaad gehonoreerd met een 63-bladzijdige me
morie van antwoord, bij elkaar 35 63 98 bladzijden. Ik heb
beide naarstig bestudeerd en op mijn aantekenblad, na lezing, ge
steld: „Gelukkig! Roman uit! Mooie lectuur, maar ze kregen el
kander niet!"
De vragen in het Centraal Rapport gesteld, zijn wèl duidelijk, de
antwoorden niét altijd. Deze ontwijken nog al eens de zaak waar
het om gaat en worden dikwijls afgedaan met de woorden, dat een
of ander punt in beraad zal worden genomen, of dat er aandacht
aan geschonken zal worden. Nu heeft de ervaring mij geleerd, dat
over sommige dingen nog al vrij lang wordt beraadslaagd en dat
die „aandacht" ook vrij lang duurt. Ik zou alles waarmede Uw col
lege het eens is, in veel kortere tijd zien afgewerkt en gaarne zien
dat van Breda gezegd kon worden, dat de ambtelijke molen niet
langzaam maalt.
Het begrotingstekort maakt met dat voor 1958 niet zo'n groot
verschil, doch is nog steeds meer dan 3 miljoen gulden.
Nu zegt U wel, mijnheer de voorzitter, dat de financiële situatie
van Breda zeker niet ongunstig kan worden genoemd, maar gun
stig is ze toch ook niet.
Nu is het wel zo, dat andere gemeenten en naar ik meen
thans alle met een begrotingstekort zitten en ook niet weten hoe zij
daar vanaf moeten komen, doch een gezonde toestand kan dit niet
worden geacht.
Verleden jaar zeide de heer Toxopeus aan het slot van zijn be
toog: „We zullen er weer wel doorheen komen"; ja, dat dacht ik
ook en we zijn er ook wel weer gekomen, zij het met horten en
stoten èn met de grootste inspanning, maar wat heeft die inspan
ning niet gekost? Hoeveel ambtenaren zouden door voortdurende
inspanning, om toch maar te bereiken, wat zij zich hadden inge
dacht op het terrein van gemeente-voorzieningen, zijn afgeknapt?
Ik heb respect voor die volharding, maar betreur het, dat dit ten
koste van eigen gezondheid moet gaan. Daarom ben ik wel bezorgd
en waarschijnlijk velen met mij dat er nog steeds geen vol
doende oplossing is gevonden tussen rijk en gemeente voor een
betere en misschien wel billijker verdeling over de gemeenten. Dat
de belangstelling is verslapt bij niet ingewijden is begrijpelijk; im
mers men kan zich geen voorstelling meer vormen van wat er met
de belastinggelden geschiedt. Als wij al met die moeilijkheden te
kampen hebben, óók om ze te begrijpen, hoeveel te meer moet dat
dan voor de buitenstaander niet zijn.
Van de in Uw antwoord op het centraal rapport genoemde 10
gemeenten zijn er 7 wier totaal basis-bedrag hoger is dan dat van
Breda, terwijl het geraamde begrotingstekort over 1958 bijna bij al
die gemeenten lager is.
De achterstelling van Breda, niettegenstaande haar snelle groei,
wil men blijkbaar niet onderkennen.
De minister van Binnenlandse Zaken heeft kort geleden bekend
gemaakt, dat de begroting sluitend moet zijn van alle gemeenten.
Dit houdt in, dat er dus van die zijde niets extra's te verwachten is.
We hadden nog wel zo gehoopt, dat een voormalig wethouder van