550 27 NOVEMBER 1958 geen sluitende begroting kunnen opmaken kan de financiële situatie van Breda zeker niet ongunstig worden genoemd. Nogmaals moge er dus op worden gewezen, dat, wanneer Breda een gelijke uitkering uit het gemeentefonds genoot als de vergelijk bare gemeenten, deze uitkering 1.000.000,hoger en dus het be grotingstekort 1.000.000,lager zou zijn. De situatie van Breda steekt dan niet zo ongunstig af. Is het de heer Bastiaansen bekend, dat de gemeente Amsterdam een begroting 1959 heeft opgesteld met een tekort van 35.000.000,— en de gemeente Utrecht met een tekort van 10.000.000,Per inwoner liggen deze bedragen nog wel hoger dan die in Breda. Er zouden zeker nog wel meer gemeenten zijn te noemen, waar zulks het geval is. Ten aanzien van de financiële beschouwingen van de heer Vermeu len, voor wat betreft zijn stelling dat hij (of zijn fractie) al vanaf 1952 gewaarschuwd heeft, aanvankelijk om de tekorten op te voe ren en dat hij thans deze begroting, omdat ze sluit met een grote subjectieve bijdrage uit het gemeentefonds, deze begroting onver antwoord vindt, moge ik het volgende opmerken. Het gemeentebestuur van Breda heeft steeds een reële politiek gevolgd. Omdat het tot 1952 mogelijk was een sluitende begroting op te stellen, is zulks gebeurd. Toen vanaf het jaar 1953 dit niet meer mogelijk was, is telkenjare een subjectieve bijdrage geraamd. Tot 1952 was het mogelijk sluitende begrotingen op te zetten en zelfs blijkens de rekeningen over de jaren 1950, 1951 en 1952 met belangrijke batige saldi te werken, te weten over die jaren resp. ruim 400.000,800.000,en 500.000,Men kan in gemoede toch niet stellen dat burgemeester en wethouders toen verantwoord zouden zijn geweest met het opstellen van niet sluitende begrotin gen, in de gedachtengang van de heer Vermeulen irreëel onaan vaardbare begrotingen, temeer omdat men toch niet zal willen beweren dat de gemeente in die jaren niet de nodige activiteiten heeft ontwikkeld. Dat die activiteiten en toen meer speciaal lagen op het gebied van de stadsontwikkeling en pas in latere jaren meer en meer daarbij betrokken zijn geworden de verzorgingen in de sociale en culturele vlakken is een kwestie van ontwikkeling der samenleving en ontwikkeling der gedachtengangen. Ik zou de ogen van de heer Vermeulen en zijn kritiek wel eens hebben willen zien en horen als het college van burgemeester en wethouders op de begroting 1952 zou hebben uitgetrokken de subsidies, die thans worden verleend. Er voltrekken zich nu eenmaal in de maatschappij zaken, waarop gesteld dat men ze ziet aankomen men toch niet kan vooruitlopen, zeker niet als dit moet gebeuren via het doen van een beroep op subjectieve financiële medewerking, waar ande ren over te oordelen hebben. Achteraf beoordelend komt men licht tot andere conclusies, dan die welke men getrokken heeft op het moment van handelen. Ditzelfde kan over enige jaren ook t.o.v. de begroting 1959 worden gedaan. Als we straks een terugblik kunnen werpen op de begroting 1959 kan blijken, dat bepaalde plannen niet zijn gerealiseerd of anders zijn uitgevallen dan men redelijkerwijze kan verwachten. Hier is niets aan te doen. Thans moeten we een zo juist mogelijke beslissing nemen, daarbij de geldende omstandig heden in aanmerking nemend en onze blikken richtend op de toe komst. Ik geloof ook niet, dat het juist is te stellen, dat in de jaren, voor afgaand aan 1952 te weinig is gedaan door het toenmalige gemeen tebestuur. Ik denk hierbij aan de wel zeer van activiteiten gonzende ambtsperiode van de ambtsvoorganger van de voorzitter.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 550