27 NOVEMBER 1958 551 Het bewust door ons gevoerde beleid is dan ook consequent door gevoerd in de thans voorliggende begroting ondanks ,,de vaart in de mist", ondanks de huidige zeer onzekere financiële situatie. Wij moeten onze behoefte aan dekkingsmiddelen claimen, ook al be staat er nog geen zekerheid omtrent de mogelijkheden tot honore ring van onze, naar onze mening gerechtvaardigde, aanspraken. Hier valt mij wel op de, ik mag het wel zeggen, volledige omme zwaai in de inzichten van de heer Vermeulen, welke in de huidige situatie plotseling zijn sedert enkele jaren gehuldigd standpunt laat varen en de verantwoorde opvoering van het verzorgingsniveau wil laten afhangen van het al of niet sluiten der begroting. Deze ommezwaai is naar mijn mening te vroeg. We moeten eerst af wachten in welke richting de financiële verhouding zich zal ont wikkelen. Hieromtrent verkeren we thans volledig in het duister. We moeten eerst de volledige consequenties van de nieuwe rege ling kennen. Het nu reeds ombuigen van het beleid kan het gevaar inhouden, dat de nieuwe mogelijkheden onvoldoende kunnen worden benut. Op dit punt mogen we toch zeker geen reprise geven van de situatie 1939, 1940 en 1941, welke zó verstrekkende gevolgen heeft gehad. Tevens tekenen wij hierbij aan dat van zorgeloosheid bij de uitgaven geen sprake is. Ombuiging van het beleid is eerst gewenst indien alle mogelijkheden van de nieuwe regeling zijn gebruikt. Dan is de tijd gekomen om bij de besteding van de middelen keus te maken uit de verschillende behoeften welke door de beperkte mid delen niet alle en volledig bevredigd kunnen worden. Ten aanzien van de stelling van de heer Vermeulen, dat bij de nieu we regeling voor de financiële verhouding de begroting 1960 slui tend zal moeten zijn, is het volgende op te merken. Natuurlijk zal ons college er naar streven zulks te bereiken, tenzij dit slechts mo gelijk zou zijn door een onverantwoorde verzorging der te beharti gen belangen, in welk geval de gang naar „het vagevuur" (de ver moedelijk in de nieuwe regeling te leggen subjectieve bijdrage- mogelijkheid) niet te vermijden zal zijn. Wat de nieuwe regeling aan uitkeringen voor de gemeente Breda zal brengen, is niet te zeggen, zelfs niet wanneer men er van uit zou gaan dat de wet tot stand zou komen volledig conform het rapport der commissie Oud. Daarom kan het beleid van het college van burgemeester en wethouders niet anders zijn dan doorgaan op de ingeslagen weg zoals zeer terecht de heer Toxopeus heeft opgemerkt en zoals ik zojuist reeds heb gezegd. Wanneer de heer Vermeulen dan zegt dat de aangevraagde en aan te vragen subjectieve bijdragen voor 1958 en 1959 niet zullen worden verkregen, dan is het mogelijk dat hij gelijk heeft, maar dan stelt hij zich zelf toch voor de noodzaak om deze begroting sluitend te maken, althans het tekort drastisch te verminderen. Dit zou echter alleen mogelijk zijn door een verlaging van het verzor gingsniveau in de gemeente Breda, een verlaging, die ons college, gezien de niveau's in andere gemeenten niet kan aanvaarden. Ware het zo, dat de zekerheid aanwezig was hoever zou moeten worden gegaan dan zou een afwegen door ons college en door Uw raad mogelijk zijn, thans is dit niet het geval. Maar het kan, naar onze mening niet zo zijn, dat bij een enigszins juiste financiële ver houding Breda het in deze begroting liggende verzorgingsniveau niet zou kunnen handhaven. Voorts moet ik de heer Vermeulen mededelen, dat zoals reeds in het antwoord op het centraal rapport is gesteld van een in- flationistisch beleid geen sprake is, omdat ofwel de gevraagde sub-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 551