554
27 NOVEMBER 1958
gesproken over het opheffen van een achterstand door het aan
stellen van vakleerkrachten bij het lager onderwijs. Men moet hier
mede bijzonder voorzichtig zijn. Het college van burgemeester en
wethouders is wel diligent en bestudeert deze kwestie in overleg
met de inspecteur. Bij het u.l.o. ligt de zaak anders en zou in con
crete tot uitbreiding moeten worden overgegaan. Dit alles is een
bijzonder ingewikkelde zaak. De L.O.-wet kent voor vele zaken een
zeker automatisme dat niet altijd past in de concrete situatie. In
deze gemeente is het gros der lagere scholen bijzonder en een klein
gedeelte openbaar. De te overwinnen moeilijkheden worden bestu
deerd en dit vraagt zorg, doch de bezorgdheid van de heer Bas-
tiaansen deel ik niet.
De heer Toxopeus heeft gesproken over de delegatie van benoe
mingen, in concreto die van leraren in tijdelijke dienst aan het ste
delijk gymnasium en aan de handelsavondschool. Als ik het goed
heb begrepen vindt de heer Toxopeus dat we van deze delegatie af
moeten. Hij wil bij de benoeming van leraren niet voor een fait
accompli worden gesteld. Ik ben het bepaaldelijk op dit punt niet
met hem eens. Het gaat hier immers over een klein aantal lesuren
en dus geen hoofdbetrekking. Dikwijls is er sprake van vervanging
bij ziekte. Wil men een leerkracht beproeven dan wordt deze inder
daad tijdelijk op proef benoemd. Er is schaarste aan leraren en dus
zijn er veel onbevoegden op wie een beroep moet worden gedaan
en in deze omstandigheden moeten burgemeester en wethouders de
mogelijkheid hebben zelf deze zaken af te doen. Niet bij alle soor
ten onderwijs is deze delegatie mogelijk en het is dan ook nog niet
zo lang geleden gebleken, dat een goede leerkracht verhinderd was
in dienst te treden als gevolg van de lange weg, welke moest wor
den bewandeld om tot een benoeming te komen.
Ik zou juist een verdere en meer algemene delegatie op dit stuk
willen bepleiten. Het is toch ook zo, dat in de colleges, die adviseren,
curatorium en commissie, personen zitting hebben, die door de raad
zijn benoemd, zodat voldoende waarborgen voor een juiste beoor
deling aanwezig zijn.
Het is jammer dat de heer Toxopeus niet aanwezig is. Diens
standpunt met betrekking tot het openbaar neutraal onderwijs,
waar de kinderen opgevoed worden in de sfeer van de neutrale
maatschappij, waaraan zij later zelf deelnemen, kan ik niet delen.
De heer Toxopeus weet, dat wij eikaars standpunt in dezen respec
teren. De heer Toxopeus heeft ook nog aangehaald de subsidiëring
van het bijzonder V.H.M.O. Ingevolge artikel 208 van de grondwet
worden de desbetreffende regelen bij de wet gegeven. Deze regelen
zijn gegeven in de M.O.-wet en de H.O.-wet; in deze wetten staat
echter niet dat het verboden is dat lagere organen de bijzondere
onderwijsinstellingen subsidiëren. Elke gemeente is gerechtigd te
doen wat zij meent dat nuttig kan zijn. Ik heb een vorige maal
reeds duidelijk gesteld dat ik gaarne zal afwachten wat de 100
rijkssubsidieregeling in concreto zal betekenen. Dan kan worden
gezien welke overwegingen kunnen gelden om de subsidieregeling
voort te zetten, te mitigeren of te doen verdwijnen.
Het lijkt goed, hetgeen de heer Bastiaansen met betrekking tot
de jeugd heeft gezegd, thans meer centraal te stellen; bij het be
trokken hoofdstuk kom ik daarop nog terug. In dit verband zijn
de termen jeugdmisdadigheid, goede ontspanningsgelegenheden en
gebrek aan goede dansgelegenheid genoemd. Als gesproken wordt
over jeugdmisdadigheid dan geloof ik dat dit probleem ten aanzien