27 NOVEMBER 1958 561 nu nog sta, een standpunt waardoor naar het oordeel van mijn fractie, voorkomen wordt dat fractievoorzitters nalaten wat zij moeten doen en doen wat zij moeten nalaten. Zij moeten zeker na laten, wat door de heer Minderhoud bij zijn algemene beschouwin gen dit jaar is geschied, hier en daar een korreltje meepikken van oen willekeurig hoofdstuk van de begroting, uit de overvloed van hetgeen daaromtrent tijdens de schriftelijke voorbereiding werd opgemerkt. Dit is volmaakt zinloos omdat die onderwerpen bij het betreffende hoofdstuk nogmaals aan de orde komen. Het is boven dien ondoelmatig omdat het Uw college zou kunnen nopen tot meermalig antwoord over dezelfde zaak en ten opzichte van de overige leden van de raad is het naar het oordeel van mijn fractie onbehoorlijk, omdat zij, voorzover zij zich op het betreffende hoofd stuk hebben voorbereid, mogen herkauwen wat een fractievoorzit ter in eerste instantie al gemeend heeft daarover te moeten zeggen. Het is mij daarbij bovendien opgevallen dat rustig wordt meegepikt van wat door toedoen van anderen in de schriftelijke voorberei ding werd opgenomen, zonder dat van dit laatste zelfs ook maar melding wordt gemaakt, alsof dat de meest normale zaak ter we reld is. Bijvoorbeeld is zulks gisteren geschied met de vragen be treffende de vermakelijkheidsbelasting. Komt mijn fractie, de vra gen werden immers door haar gesteld, nu bij het betreffende hoofd stuk daarop terug, dan is de fractievoorzitter, de heer Minderhoud, toch lekker eerst geweest en lijkt het er voor de buitenwereld heel erg veel op alsof wij hem napraten i.p.v. dat hij dat ons doet zoals het in dit geval dus werkelijk is. Waar het mijn fractie bij deze hele zaak om gaat is, dat er door de raad doelmatig gewerkt moet wor den, en dat onder die omstandigheden de functie van fractievoor zitter geen vrijbrief kan zijn om ter gelegenheid van de algemene beschouwingen zo hier en daar zelfs van anderen iets mee te pikken. Daardoor wordt het gras voor de voeten weggemaaid van, hetgeen nu komt overigens niet denigrerend bedoeld, mijnheer de voorzitter, de doodgewone raadsleden. Ook in organisatorisch opzicht in het kader van een doelmatige taakindeling bestaan tegen deze handel wijze naar het oordeel van mijn fractie grote bezwaren. Zelf hebt U, mijnheer de voorzitter, in eerste instantie betwijfeld of ik mij per soonlijk bij mijn algemene beschouwingen wel steeds had gedragen conform de daarover in 1955 gegeven opvattingen. Het tegendeel ben ik mij niet bewust. Zeker ben ik er van dat door mij in elk ge val geen zaken aan de orde zijn gesteld bij mijn algemene beschou wingen, welke thuis hoorden bij de hoofdstuksgewijze behandeling daarvan, tenzij deze bij de schriftelijke voorbereiding ook reeds on der de algemene beschouwingen waren gerangschikt. In ieder ge val werden door mij nimmer punten, welke bij de hoofdstukken aan de orde waren gesteld zonder meer bij de algemene beschouwingen betrokken, terwijl zulks gisteren wel geschiedde zelfs onder ver melding van het nummer van de pagina van het centraal rapport en de pagina van Uw antwoord daarop, waar het dus gerangschikt stond op de plaats waar het thuis behoorde. Mijn fractie is dan ook van oordeel, dat U als voorzitter van deze vergadering en uit dien hoofde belast met de handhaving van de orde daarvan, reeds gisteren zonder inbreuk te maken op wat tot dusverre gebruikelijk was, had kunnen ingrijpen. Dat U zulks niet hebt willen doen wil mijn fractie gaarne zien als een bijzondere vriendelijkheid van U ten opzichte van de fractievoorzitters in het algemeen en de overtreders van de orde daaronder, in het bijzonder, maar zij hoopt dan toch wel dat deze zich in de toekomst uit zichzelf

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 561