562
27 NOVEMBER 1958
meer bewust zullen zijn van wat wel en wat niet in de algemene
beschouwingen thuis hoort, omdat alleen op die wijze naar onze
mening voorkomen kan worden dat U wel eens gedwongen zou
kunnen zijn Uw vriendelijke houding te laten varen.
De fractievoorzitter van de K.V.P. heeft gezegd dat, ondanks het
feit dat zijn partij sterk uit deze verkiezingen naar voren was
gekomen, er toch een plaats werd ingeruimd in Uw college voor
de minderheid in deze raad. Indien het de bedoeling van de heer
Bastiaansen is geweest daarmede tot uitdrukking te brengen dat
zijn fractie op het standpunt staat dat de democratie vraagt dat de
minderheden ook in dit opzicht het hun toekomende deel van de
verantwoordelijkheid mede moeten kunnen dragen, dan kan ik hem
namens mijn fractie zonder enig voorbehoud mededelen, dat de in
tegriteit van hem persoonlijk noch van zijn fractie in dit opzicht
door ons in twijfel worden getrokken. De wijze waarop hij echter
gemeend heeft deze mening openbaar te moeten maken gaat echter
uit van een niet geheel juiste voorstelling van zaken. Formeel had
de K.V.P. in de oude raad 18 zetels. Daarnaast zaten 5 leden van
de K.L.M. en 1 lid van de K.N.P. eveneens in deze raad, waarvan
de heer Bastiaansen tijdens de begrotingsbehandeling van het vorig
jaar mededeelde dat deze groeperingen zouden ophouden te be
staan en dat bij de a.s. verkiezingen gezamenlijk zou worden op
getrokken. In deze gedachtengang beschikte de K.V.P. op dat mo
ment dus reeds over 24 van de toen 37 zetels. In de nieuwe raad
beschikt de K.V.P. eveneens over 24, thans van de 39, zetels, zodat
gesteld kan worden dat in feite de minderheden aan betekenis
hebben gewonnen en niet de K.V.P. Hoe dit zich laat rijmen met
de uitlating van de heer Bastiaansen is voor mijn fractie derhalve
een volkomen raadsel. Als men strikt zou handelen naar de even
redige vertegenwoordigingsgedachte dan zouden deze minderheden
zelfs aanspraak mogen maken op de derde zetel in Uw college. De
rest van deze minderheden is n.l. groter dan voor de K.V.P. aan
rest overbleef na het bezetten van de tweede wethouderszetel. De
minderheden hebben desondanks genoegen genomen met de vierde
wethouderszetel. Met hem zijn wij overigens van mening dat wij ons
bij het bespreken van dit soort van zaken dienen te beperken tot
onze eigen raad. Wat men in dit opzicht zowel van de ene als van
de andere kant elders eventueel zou presteren aan minder juiste
opvattingen dan hier gelden is tenslotte niet voor onze verantwoor
ding. De heer Bastiaansen heeft zich tevens afgevraagd of het in
verband met het naar zijn oordeel toch wel achterblijven van be
paalde taken niet wenselijk zou zijn uitbreiding te geven aan Uw
college. Ik kan mij deze vraag zijnerzijds voorstellen omdat ook
mijn fractie wel eens het gevoel heeft dat niet alle taken welke vol
gen uit onze verantwoordelijkheid op een voldoende wijze kunnen
worden behartigd. Of de uitsluitende oplossing daarvoor gelegen
zou zijn in een uitbreiding van Uw college is voor mijn fractie nog
een vraag. Ik geloof dat een betere taakverdeling binnen de raad,
een andere opzet van het werk in de afdelingen, evenzeer daartoe
zouden kunnen bijdragen. Wel zou mijn fractie van de K.V.P. -
fractie gaarne vernemen zo deze extra wethouderszetel er zou moe
ten komen wie naar hun oordeel, gegeven de getalsverhoudingen in
deze raad het meeste aanspraak zou kunnen maken op het bezetten
van deze zetel de minderheden, dan wel de meerderheid in deze
raad? Een opmerking van de heer Bastiaansen, welke mijn fractie
bijzonder is opgevallen was het memoreren van het feit, dat enkele
malen een van de leden van Uw college van een afwijkende mening