VOORTZETTING VAN DE
RAADSVERGADERING VAN 15 JANUARI 1958
De VOORZITTER heropent de vergadering en stelt aan de orde
nr. 37 van de agenda:
Behandeling van de gemeente-begroting en bedrijfsbegroting 1958.
Hij geeft gelegenheid tot het houden van algemene beschouwingen
De heer Bastiaansen zegt:
Mijnheer de voorzitter,
Allereerst kan ik U mededelen dat de heer Klompers, die wegens
ziekte de begrotingsvergaderingen niet mede kan maken, zich
schaart achter de woorden van de fractie-voorzitter van de K.V.P.
Toen wij in de oktober-vergadering ons beraadden over de data
waarop de begroting zou worden behandeld, hebt U gezegd, dat men
bij de behandeling van de begroting de grote lijnen in het oog moet
houden en dat men op deze grote lijnen kritiek kan uitoefenen op
gemeentelijk niveau. Daarbij vroeg U aan de fracties tot een goede
taak-verdeling te komen.
Ik wil deze uitspraak van U als uitgangspunt nemen voor mijn
beschouwingen van heden. Ik kan mij geheel verenigen met Uw op
merking dat de behandeling zich moet beperken tot de grote lijnen
en tot kritiek daarop. Hoewel voor U geheel onnodig, maar voor de
publieke belangstelling toch niet zonder belang, wil ik er de nadruk
op leggen dat kritiek slechts betekent het geven van een beoordeling.
Deze beoordeling kan dus gunstig of ongunstig zijn. In het spraak
gebruik nl. is men langzamerhand tot het verkeerde gebruik van het
woord „kritiek" gekomen door dit woord steeds op te vatten in
ongunstige zin en er bestaan bij het publiek opvattingen soms
ook wel eens bij de raad omtrent de verhouding tussen de raad
en Uw college, waaruit men de indruk zou kunnen krijgen dat de
raad voornamelijk tot taak heeft Uw beleid met Argus-ogen te vol
gen en steeds op zijn qui-vive te zijn dat de raad niet worden mis
leid. Dergelijke opvattingen zijn geheel in strijd met de letter en de
geest van de gemeentewet. Duidelijk bepaalt deze wet dat het bestuur
van elke gemeente bestaat uit een raad, een college van burgemees
ter en wethouders en een burgemeester en dat de wethouders door
de raad uit zijn midden worden benoemd. Dit laatste betekent dus
dat de wethouders als vertrouwenslieden van de raad tesamen met
de burgemeester de dagelijkse leiding van zaken in handen hebben
en met de uitvoering van de raadsbesluiten zijn belast. Menigmaal
heb ik kunnen constateren bij privé-gesprekken of op bijeenkom
sten dat bij het publiek zulks niet voldoende bekend is. Maar ook
een enkele maal heb ik, mijnheer de voorzitter, U deze raad erop