576
27 NOVEMBER 1958
Mijn fractie is dan ook van oordeel dat niet zoals in Uw antwoord
wordt gesteld de winst niet hoger is dan geraamd onder volgno. 38.
Dit bedrag dient nl. vermeerderd te worden met de winst welke
wordt gereserveerd onder volgno. 32, en de winst welke wordt
gemaakt door belegging van de reserve, om de rentabiliteit van het
bedrijf juist te kunnen beoordelen.
Desondanks, mijnheer de voorzitter, is mijn fractie het niet eens
met de vragensteller zo deze daaruit de conclusie zou willen trekken
dat de nutsbedrijven onbehoorlijke winsten zouden maken.
Wij willen een en ander duidelijk maken aan de hand van enkele
korte becijferingen. Voor de vergelijking gaan wij daarbij tevens
weer uit van het jaar 1952, zijnde het laatste jaar waarin de
begroting sluitend werd geraamd. De winst op die begroting aan de
gemeente uitgekeerd bedroeg 277.000 of 11 van de omzet.
Er werd toen niets gereserveerd. De huidige aa,n de gemeente uit
gekeerde winst bedraagt 5 van de omzet, derhalve nog niet de
helft van het percentage in 1952. Tesamen met de gereserveerde
winst is het percentage nog slechts 8 tegenover 11 in 1952.
T.o.v. 1952 betekent dit dus een verhoudingsgewijze geduchte
achteruitgang in het beschikbaar komen van dekkingsmiddelen
voor de algemene dienst uit de winst van dit bedrijf. Er bestaat dus
eerder aanleiding voor om daarvan de oorzaken na te gaan dan
om aan tariefsverlagingen te denken, ook al is het laatste onge
twijfeld politiek gezien aantrekkelijker.
Zou de rentabiliteit op hetzelfde niveau zijn gebleven dan deze
in 1952 was, dan zou de winst in totaal 11 van 5.602.000 hebben
moeten bedragen, dat is 616.220, waarvan dan 213.000 aan de
reserve zou dienen te worden toegevoegd, zodat als winst aan de
gemeente zou kunnen worden uitgekeerd 403.000 tegenover
275.000 thans.
Hoe komt het nu dat het bedrijf minder winst afwerpt dan in
1952. Wij hebben om hier enig inzicht in te verkrijgen 1952 gesteld
naast 1959 en alle kosten in ct. per kwu. uitgedrukt. Statistieken
kunnen soms zo verhelderend werken, mijnheer de voorzitter, voor
het verkrijgen van voldoende inzicht voor beleidsvaststellingen.
Deze vergelijkingen, mijnheer de voorzitter, vertonen het navol
gende beeld.
De marge tussen in- en verkoopprijs is dus met 1.3 ct. per kwu.
minder gunstig geworden doordat de gemiddelde verkoopprijs per
kwu. is gedaald, waartegenover de inkoopprijs met ruim 1 ct. p.
kwu. is gestegen. Over deze 1.3 ct. meer of minder moet men bij
de huidige omzetcijfers niet te gering denken; zou de marge gelijk
zijn gebleven dan zou dit een meeropbrengst hebben betekend van
660.530.
Uit de bovengenoemde marges van 4.9 resp. 3.6 ct. p. kwu. moeten
alle verdere kosten worden betaald, waarna dan uiteindelijk de
winst in ets. p. kwu. overblijft. Deze kosten werden door ons voor
het betere inzicht globaal onderscheiden in belastingen, kapitaals-
en overige exploitatiekosten.
In de vergelijking geven beide jaren het navolgende beeld te zien:
Stroomverkoop
Stroominkoop
1952
ets. p. kwu.
11.1210
6.2192
1959
ets. p. kwu.
11.0253
7.3794
4.9018
3.6459