27 NOVEMBER 1958
597
De heer KAMPHUIJS zegt:
Mijnheer de voorzitter,
U antwoordt in het centraal rapport, dat reeds eerder is getracht
om Breda een fleuriger aanzien te geven, maar dat er door gebrek
aan medewerking van de zijde van de burgerij niets van terecht is
gekomen. Toch zou volgens mij op dit gebied wel iets te bereiken
zijn al was het alleen maar door eventueel buurtcommissies in te
schakelen. Er zijn verschillende wijken in onze stad waar het met
een beetje organisatie mogelijk is b.v. een voortuintjeswedstrijd te
houden om hierdoor bewoners te stimuleren wat meer aandacht aan
dit onderwerp te besteden, waardoor de stad een fleuriger en ver
zorgder aanzien krijgt. Door voorlichting op dit gebied is veel te
bereiken. Zo weet men in de nieuwe buurten in de meeste gevallen
niet wat er met de voortuintjes moet gebeuren; moeten de bewo
ners die zelf aanleggen of doet de gemeente dat? Na enige tijd
gaat men zelf maar beginnen zo goed en zo kwaad als het gaat.
Maar het zou beter zijn, dat, wanneer de mensen deze huizen be
trekken, een mededeling in dit geval van de gemeentelijke dienst
er bij is, dat ze verzocht worden zelf de tuintjes aan te leggen en
daarbij zou men dan een schriftelijk advies kunnen geven. Met
enige moeite is hier wel iets te bereiken. Er ligt hier wellicht ook
een taak voor de VVV.
Met genoegen heb ik gelezen in Uw antwoord op het centraal
rapport, dat er slechts node overgegaan wordt tot het rooien van
bomen. Ons stadsbeeld zal inderdaad veel lelijker worden, indien
maar te pas en te onpas en op ieders verzoek gerooid zou worden,
alhoewel ik mij ook wel kan voorstellen, dat zich gevallen kunnen
voordoen, waar het in het belang van een bepaalde buurt toch
gebeuren moet. Door Uw mededeling ben ik echter gerust gesteld.
Maar als ik nu juist een dezer dagen zie, dat die mooie populieren
bij de watertoren omgehakt worden, vraag ik mij toch af waarom
dit mooie plekje zo grondig vernield moest worden.
Mevrouw VAN MIERLO zegt, dat zij het betoog van mevrouw
De Bonte gaarne ondersteunt. Voorts zegt zij:
Het mag hier wel eens gezegd worden, mijnheer de voorzitter, en
dit wordt beaamd door niet-ingezetenen van onze stad, dat ondanks
de grote uitbreiding van onze gemeente de parken en plantsoenen
voor zover ze niet door het publiek verontreinigd worden altijd zo'n
keurige indruk maken. Men moet zich bij deze realiseren, dat er
door deze stadsuitbreiding een enorme hoeveelheid werk méér op
de dienst van beplantingen gaat rusten. Ik dank tevens de wet
houder van beplantingen en ik mag hierbij zeker belichten de wet
houder van onderwijs, alsook de directeur en de dienst der be
plantingen voor de grote steun die zij gegeven hebben aan de
Jeugdnatuurwacht, die zich in een gestadige groei verheugt en hoop
met de overheid het vernielen en verontreinigen der plantsoenen
tegen te gaan en aan het werpen van afval een einde te maken. Dat
ook hulp van anderen daarbij onontbeerlijk is, spreekt vanzelf en
het demonstreert zich prettig in de samenwerking van oud en jong
op het Zandbergplem, waar men enkele maaimachientjes heeft en
waar jeugd en enkele ouderen het plantsoen in orde houden. Ik
moge U tevens mededelen, dat van de 6e klassen die naar het
middelbaar en hoger onderwijs overgingen er ruim 300 na gehou
den enquete, antwoordden er prijs op te stellen het blaadje van de
jeugdnatuurwacht te blijven ontvangen en tevens aan excursies te