608 28 NOVEMBER 1958 hogere gemeenteclassificatie, mijnheer de voorzitter, hebben mij doen besluiten U nogmaals op te wekken in deze diligent te blijven, doch ook en evenzeer de eer van onze goede stad Breda. Zo onrechtvaardig als het is dat onze uitkeringen uit het gemeen tefonds te laag blijven om onze stad van meer dan honderd duizend inwoners op het vereiste verzorgingspeil te brengen, even onrecht vaardig is het de 10e of 11e stad van Nederland het eerste klasser- schap te onthouden, terwijl meerdere gemeenten van minder belang en met minder inwoners wel in de eerste klas zijn geclassificeerd. Het zal steeds het streven van de gehele K.V.P. raadsfractie zijn Breda als eerste klas gemeente geclassificeerd te krijgen en wel in het belang van alle gemeentenaren en het is daarom dat ik nogmaals U met klem verzoek alle geoorloofde stappen te ondernemen om ons doel te bereiken. Vervolgens mijnheer de voorzitter, zou ik nog gaarne vragen stellen met betrekking tot het bedrijfssparen. In de begroting 1959 is een bedrag van 600,geraamd. Dit is geen bedrag om veel faciliteiten te geven aan het bedrijfssparen, teneinde dit te bevor deren. In het antwoord op het centraal rapport vermeldt U dat U binnenkort hoopt een voorstel tot het invoeren van een premie spaarregeling te kunnen doen. Namens de KVP-fractie en wellicht namens de gehele raad kan ik U mededelen, dat naar dit voorstel wordt uitgezien. De heer VAN BOXTEL merkt op, dat de heer Van den Eeden wellicht over het hoofd heeft gezien, dat er gesproken is in het ant woord op het centraal rapport over jeugdig gemeentepersoneel. Spreker heeft zich de vraag gesteld of er niet een parallel zal ontstaan bij de inwerkingtreding van de wettelijke regeling voor het jeugdsparen. Hij vraagt zich af of er dan nog behoefte zal bestaan aan een aparte gemeentelijke regeling. Het antwoord van burgemeester en wethouders noemt spreker niet voldoende duidelijk. De heer VERMEULEN zegt, dat het antwoord van burgemeester en wethouders op het centraal rapport betreffende de vraag om meer statistische gegevens aan de raadsleden te verstrekken, hem in het geheel niet heeft voldaan. Spreker ziet het als een behoefte van de raad om op enige wijze een greep op het gemeentebestuur te hebben. De begroting is als beleidsstuk niet te gebruiken. Wel licht is hiervan de regeling van de financiële verhouding tussen rijk en gemeente de schuld, doch spreker vraagt zich af hoe hoog nu de reële en potentiële uitgaven in de voorliggende begroting zijn. Moet men hierin nu berusten? Indien alleen maar periodieke gegevens verschaft worden over activiteiten in achterliggende jaren, dan heeft dit ook geen zin. Spreker heeft burgemeester en wethouders bij de behandeling van de begrotingen van de nutsbedrijven laten merken, hoe het zijns inziens zou moeten zijn. Men moet de cijfers van diverse jaren naast elkaar zetten. Door de jaren heen krijgt men dan deugdelijke cijfers. Momenteel kan geen enkel raadslid iets over de rentabili- teitsberekening zeggen. Het is daarom geen vreemde vraag voor een raadslid om betere gegevens en cijfers te ontvangen. Het zal daarom zijn nut hebben dat de raadsleden met deskundige ambte naren en het college van burgemeester en wethouders van gedachten kunnen wisselen over een bepaald punt waar behoefte aan bestaat. Dit zal niet alleen betrekking behoeven te hebben op resultaten en begrotingen van de bedrijven doch ook voor de algemene dienst kan er bij een bepaald probleem behoefte aan deugdelijke cijfers bestaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 608