626
28 NOVEMBER 1958
Degenen, die daarmee belast zijn, zijn dan ook bepaald niet te
benijden. Er is nu eenmaal veel te weinig woonruimte en daardoor is
het ook noodzakelijk, dat er verschillende voorschriften zijn. Een
van deze voorschriften is, dat jonggehuwden samen 60 jaar moeten
zijn om een woning toegewezen te krijgen. Al zit hierin een zekere
billijkheid, toch is volgens mij deze leeftijdsgrens te hoog gesteld.
Door dit voorschrift toch zien jonge mensen, die trouwplannen
hebben, die deze leeftijd samen nog niet hebben bereikt, zich voor de
welhaast onmogelijke opgaaf gesteld, zelf voor woonruimte te zor
gen. Dit lukt in heel veel gevallen niet, of pas na heel lang zoeken,
wat in veel gevallen een veel te lange verlovingstijd tot gevolg
heeft.
Als er tenslotte toch woonruimte wordt gevonden is die vaak niet
al te best en komen deze jonge mensen niet zelden voor grote
kosten te staan bij het bewoonbaar maken van de vaak ongunstige
ruimte. Dit betekent een extra belasting bij de toch al grote kosten
aan het trouwen verbonden. Menigmaal slaagt men ook helemaal
niet en wordt ten einde raad maar bij ouders ingetrokken. Dit is in
dubbel opzicht een onbevredigende oplossing; voor de ouders, maar
vooral voor het jonge gezin, dat op deze manier de wens om op
eigen benen te staan en een gezin te stichten, maar zeer ten dele
in vervulling ziet gaan.
Hoe dan ook, in verreweg de meeste gevallen moeten zij bij
oudere mensen inwonen. De moeilijkheden, die deze jonge mensen
daarbij ondervinden zijn, juist omdat ze jong zijn, niet gering. Hun
levenswijze en levensopvatting verschillen nu eenmaal aanmerkelijk
van die der ouderen. Bovendien kunnen zij door hun nog geringe
levenservaring, de moeilijkheden, die het inwonen meebrengt, niet
gemakkelijk het hoofd bieden. De spanningen, die hierdoor ontstaan,
kunnen ook de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten zeer
ten ongunste beïnvloeden.
Dat het bovendien jammer is, dat veel jonge mensen hun toe
vlucht moeten zoeken in de vrije sector, waarbij ze zich door de
hoge huren een veel te zware last op de hals halen, behoeft nauwe
lijks betoog.
Voorop gezet, dat de geschetste moeilijkheden, waarmee ik nog
maar heel erg aan de oppervlakte ben gebleven, wel voor alle
leeftijden gelden, meen ik toch, dat de jonge mensen recht hebben
op een deel van de nieuwe woningen. Hun specifieke moeilijkheden
doen bij mij de vraag rijzen, of het niet alleszins billijk zou zijn de
gezamenlijke leeftijd van 60 tot bv. 50 jaar te verlagen. Hierdoor
zou toch weer een aantal jonge mensen gelukkig gemaakt kunnen
worden met een eigen tehuis en een eigen omgeving, waarin ze
zichzelf kunnen zijn.
Dit zou tevens inhouden, dat er dan voor deze jonge mensen met
een nog meestal klein inkomen, huizen moeten gebouwd worden
tegen een redelijke huurprijs.
De heer VERMEULEN is geleidelijk aan bevreesd geworden voor
de hoogte van de woningwet. Blijkens het antwoord van burge
meester en wethouders op het centraal rapport variëren de huren
van de nieuwste complexen woningwetwoningen van 10,20 tot
18.per week. Spreker weet niet hoeveel woningwetwoningen
van deze huurklasse worden gebouwd, doch hij is van mening, dat
ze niet meer door de mensen voor wie de woningen worden gebouwd,
zijn te betalen.
Bij de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer van de
Staten-Generaal werd door minister Witte de schuld voor deze