644
28 NOVEMBER 1958
een opmerking die kort geleden in een vorige vergadering werd ge-
maak. En in dit verband moge ik hier reeds eerder deed ik dit
bij de behandeling van de begroting 1957 opmerken dat de Partij
van de Arbeid ten volle erkent het recht van de ouders op vrije
schoolkeuze en fundamentele betekenis van levensbeschouwing en
geloofsovertuiging voor opvoeding en onderwijs. Van Partij van de
Arbeid-zijde is de pacificatie volkomen aanvaard. Dit sluit niet uit
dat ook het openbaar onderwijs zeker eveneens onze belangstelling
heeft. Wij allen hebben te zorgen dat zij, die voor hun kinderen dat
soort onderwijs wensen, dit ook kunnen krijgen. Hier denk ik aan
artikel 19 van de l.o.-wet n.L dat in elke gemeente voldoende lager
onderwijs wordt gegeven in een genoegzaam aantal scholen. De
zorg hiervoor is in eerste instantie aan de raad, maar van het col
lege van burgemeester en wethouders zullen naar mijn mening de
voorstellen moeten komen.
Mijnheer de voorzitter, een welgemeende wens. Jaarlijks geeft de
gemeente zeer grote bedragen uit aan het onderwijs. Moge dat geld
en mag ik die term bij het onderwijs toch gebruiken zo effi
ciënt mogelijk worden besteed, dit in het belang van de leerlingen
en hiermede ook in het belang van de gemeenschap. Het geld aan
onderwijs besteed is een prima geldbelegging.
Mijnheer de voorzitter, nu nog iets over mijn verzoek om een
fotocopie van een ter visie gelegde, vrij omvangrijke staat. Men zou
kunnen zeggen dat deze zaak min of meer in de persoonlijke sfeer
ligt, anderzijds is er toch ook wel een algemene kant aan te onder
kennen. Wat mij heden overkomt kan een ander morgen gebeuren als
hij ook eens zulke snode gedachten gaat koesteren als ik had.
Ik wil nu beginnen, mijnheer de voorzitter, met Uw college mijn
excuses aan te bieden voor het feit, dat ik oorzaak was menselijke
onvolkomenheid dat op een bepaald moment de gezondheid van
het college zo men al kan spreken van de gezondheid van een
college die gezondheid in gevaar was gebracht, naar mij telefo
nisch gewerd. Door mijn verzoek was Uw college n.l. doodsbenauwd
geworden. Als ik nu zo eens kijk naar mijn overburen dit woord
doet mij denken aan „beter een goede buur dan een verre vriend"
als ik dan zo eens kijk, dan zie ik wel dat de gezondheid gelukkig
weer perfect is.
Mijnheer de voorzitter, per saldo heb ik de humor-zijde maar ge
zocht. Degene, die ik vroeg of niet een fotocopie zou kunnen worden
gemaakt verwees mij naar de wethouder. Omstandigheden gegeven
heb ik daar begrip voor. Dus toen de wethouder, eerder raadslid, be
naderd. Deze gaf een bepaalde motivering, zei als goed wethou
der niet ja en niet neen en ging met een probleem meer naar de
vergadering van burgemeester en wethouders. En Uw college dan
nam de beslissing in een zaak blijkbaar van grote belangrijkheid. In
alle oprechtheid, mijnheer de voorzitter, tevoren heb ik dit beslist
niet geweten en heb ik echt niet de bedoeling gehad Uw college er
mede lastig te vallen.
Een stukje humor vond ik ook in het hemelsbreed verschil in moti
vering. De wethouder duidde op een afspraak in het college van bur
gemeester en wethouders over ter visie leggen, geen publiciteit. De
motivering van Uw college was dat het college doodsbenauwd is om
een precedent te scheppen, moeilijkheden vreest, alle raadsleden
gelijk behandelen, geen uitzondering voor een commissielid.
Ik heb gemeend een en ander hier toch wel te moeten zeggen.
Overigens, mijnheer de voorzitter, sans rancune hoewel:
1. het blijft te betreuren, dat een kleine dienst niet werd be
wezen,