28 NOVEMBER 1958
649
Wethouder STUBENROUCH zegt nogmaals, dat de zaak niet een
voudig ligt. Worden er vakleerkrachten bij de openbare lagere
scholen aangesteld, dan begint volgens de l.o.-wet een bepaalde for
mule te werken, aan de hand waarvan de bijzondere scholen de
kosten kunnen declareren. De bijzondere scholen zullen mogelijk hier
nog niet mede gebaat zijn. Er ligt in deze materie een complex van
problemen. Deze worden in overleg met de inspectie behandeld.
Voordat een voorstel aan de raad zal worden gedaan, zal allereerst
deze aangelegenheid in de afdeling voor het onderwijs worden be
handeld.
Volgno. 426.
De heer RATTINK zegt: Mijnheer de voorzitter, in september 1956
heeft de raad een voorstel aangenomen om op grond van artikel
lOlbis de kosten voor het vakonderwijs godsdienst aan de bijzondere
u.l.o.-scholen te vergoeden. Dit raadsbesluit werd door gedeputeerde
staten niet goedgekeurd. En zoals ik het thans zie zou het beter zijn
geweest indertijd tegen de beslissing van gedeputeerde staten beroep
aan te tekenen. De kans op een voor de gemeente gunstig resultaat
was misschien wel erg klein, maar het zou te proberen zijn geweest.
Via artikel 101b;s te trachten vergoeding te kunnen geven is de
juiste v/eg welke de wet laat.
Gedeputeerde staten geven bij hun afwijzende beslissing te kennen
dat het na.ar hun mening geen bezwaar behoeft te ontmoeten dat de
aan dit vakonderwijs verbonden kosten als uitgaven ter verzekering
van de goede gang van het onderwijs uit de exploitatievergoeding
kunnen worden bestreden.
En zo is Uw college er toe gekomen een extra bedrag van 4,20 in
de vergoeding ex artikel 101 op te nemen, welke vergoeding in één
totaal bedrag wordt vastgesteld.
In het begin kende de l.o.-wet niet een afzonderlijke vergoeding
voor vakonderwijzers. De kosten werden toen gebracht onder de uit
gaven ter verzekering van de goede gang van het onderwijs. Later
werd de regeling van die vergoeding opgenomen in art. 101 en weer
later overgebracht van dat artikel naar lOlbis, welke artikel nü dus
juist de vergoeding behandelt De vorm welke Uw college thans kiest
doet de oude situatie herleven die de wetgever juist wijzigde.
In het totale vergoedingsbedrag kon u de vergoeding van 4,20
venverken omdat er in onze gemeente niet een openbare u.l.o.-school
is. Ware dit wel het geval, een bedrag voor de vergoeding der kosten
van de godsdienstonderwijzer zou U niet hebben kunnen opnemen.
Uit o,a. het feit dat in wezen gerekend moet worden naar de kosten
van een openbare school blijkt de financiële gelijkstelling. Een gelijk
stelling die nu wordt doorbroken. Bovendien kan de nu gevolgde
methode er toe leiden dat indien aan een u.l.o.-school geen gods
dienstonderwijs wordt gegeven die school meer krijgt dan geoorloofd.
De vraag riist dan of hier niet een subsidie wordt gegeven in strijd
met artikel 5 (3).
In het blad „School en Wet" van april 1958 vindt U een beslissing
waarin met duidelijke woorden wordt aangegeven dat voor vak
onderwijs de vergoeding dient te geschieden naar artikel lOlbis en
indien niet voldoende dat dan kan worden geput uit een vergoeding
artikel 101. Duidelijkheidshalve voeg ik er aan toe d.i. de vergoeding
zonder extra post.
Wat Uw college nu wil is voorbijgaan aan art. lOlbis. Dit is te
begrijpen. Bij dit artikel zal positief moeten vaststaan dat" de gods
dienstonderwijzer een vakonderwijzer is. En dit is geenszins zeker.