652 28 NOVEMBER 1958 heidsonderwijs deze materie nauwlettend volgt. Hij verzoekt de uit slag in de vorm van een klein kattebelletje ter kennis te brengen. Wethouder STUBENROUCH is bereid in de gevraagde vorm de gegevens te verstrekken; uiteraard mag dit geen aanleiding geven tot discussies in de afdeling van het onderwijs. 16. De heer MENDES zegt: Mijnheer de voorzitter, na de verkiezing van een nieuwe raad van de gemeente Breda in mei van dit jaar, heb ik mij afgevraagd of de raad in de nieuwe samenstelling ten op zichte van de maatregelen in het belang van het culturele leven in onze stad en in het bijzonder die ten behoeve van de kunst een even geïnteresseerde, welwillende en medewerkende houding zou aan nemen als de oude raad. Tussen mei van dit jaar en de behandeling van de voor ons liggende begroting, zijn er geen voorstellen Uwer zijds aan de orde geweest, waaruit de mening van de nieuwe raad zou hebben kunnen blijken. In het centraal rapport zijn geen aan wijzingen in welke richting dan ook gegeven. Wel is de aandrang, die het vorige jaar in de oude raad werd uitgeoefend, om de weg terug in te slaan, dit jaar gelukkig achterwege gebleven. Ik meen dus te mogen vaststellen, dat ook de nieuwe raad overtuigd is van de nood zakelijkheid van een actieve gemeentelijke cultuurpolitiek, dat men er oog voor heeft, dat naast de materiële verzorging van de mens maatregelen op het gebied van de cultuur onmisbaar zijn. In deze tijd, waarin de mens is blootgesteld aan massificatie en geestelijke vervlakking, terwijl neo-materialistische leuzen over hem worden uitgestort, dienen de nadelige gevolgen daarvan een tegenwicht te vinden in een actieve cultuurpolitiek van de overheid, waardoor de aandacht van de mens ook wordt gericht op harmonie en schoonheid, op evenwichtige genieting en verdiepende ontspanning. Indien mijn veronderstelling met betrekking tot de opvatting van deze raad juist is, dan lijkt het mij thans niet noodzakelijk om uitvoerig de ontwik keling van de overheidstaak in de kunstsector te bespreken. Ik heb dit trouwens bij vorige gelegenheden reeds mogen doen. Wel lijkt het mij gewenst in deze nieuwe raad nog enige zaken duidelijk te stellen. Allereerst, het doel van iedere actieve cultuurpolitiek dient twee ledig te zijn: le. de kunstenaars moeten de hun toekomende plaats in de maat schappij krijgen; 2e. de bevolking dient in al haar geledingen op de meest doeltref fende en meest uitgebreide wijze met goede kunstproducten in aanraking te worden gebracht. En dit laatste omvat dan zowel de actieve als de passieve kunst beoefening. Bovendien, hoe de overheidsbemoeiing zich ook moge ontwikkelen, steeds zal men zich hebben te hoeden voor overheidsingrijpen in het scheppingsproces zelf. Staatscultuur is uit den boze. Wij hebben het onlangs weer op afschuwelijke wijze ervaren met het geval Boris Pasternak. De kunst kan dan ook alleen in vrijheid gedijen! Na deze korte inleiding, mijnheer de voorzitter, zou ik gaarne de situatie in onze stad aan een bespreking willen onderwerpen. Minister Cals deelt in de toelichting op zijn begroting van O. K. W. voor het jaar 1959 mede, dat hij het ten zeerste betreurt, dat de meeste posten van de afdeling Kunsten gelijk moesten blijven aan die voor 1958. Daartegenover is hij echter verheugd, dat het hem wel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 652