654
28 NOVEMBER 1958
bevond heeft een steviger basis gekregen, teneinde de ineenstorting,
die door tal van na-oorlogse oorzaken dreigde, te voorkomen en er is
een oud gebouw tot expositie-ruimte verbouwd, met nog mogelijk
heden voor kleine artistieke manifestaties. Ik meen te mogen stellen,
dat wij er hiermede in onze stad toch nog lang niet zijn. Het ogenblik
om op Uw lauweren te gaan rusten is werkelijk nog niet aangebro
ken.
Men kan van uit een op zich zelf gezien de betrekkelijk korte
tijd van werken en de financiële omstandigheden niet onbevredi
gende situatie, toch een vrij somber perspectief hebben, te meer als
men constateert, dat er nu reeds enige jaren geen nieuwe voorstellen
van Uw college zijn gekomen, er toch werkelijk een achterstand met
andere gemeenten bestaat en de wijze, waarop Uw college zijn taak
in de culturele sector opvat, nog steeds vrij vaag en voor twijfel
vatbaar is. Het is niet moeilijk om tal van hiaten in de gemeentelijke
voorzieningen op te sommen; om er enkele te noemen:
grote groepen van de Bredase bevolking hebben geen deel aan
het culturele leven in onze stad;
de schouwburg- en concertzaal-accommodatie is beneden de
middelmaat;
tal van belangrijke kunstmanifestaties gaan aan Breda voorbij;
van een aankoop- en opdrachtenbeleid, mede van zoveel belang
voor de kunstenaars, is geen sprake.
Dit alles dan nog afgezien van een niet steeds juiste besteding
of een niet steeds doelmatig gebruik der beschikbaar gestelde gelden,
waarover ik bij enige volgnummers der begroting nog iets zou willen
opmerken.
In Uw antwoord op het centraal rapport stelt U, dat het culturele
leven van de stad niet uitsluitend wordt bepaald door goede schouw
burg- c.q. concertzaal-accommodatie en het aanschaffen van dure
kunstwerken. Met dit laatste kan ik het volledig eens zijn, zowel met
als zonder het woord „uitsluitend". De opmerking in het centraal
rapport lijkt mij ook niet bedoeld als een aansporing voor Uw college
om dure kunstwerken te gaan kopen. Het ging er m.i. alleen maar
om Uw college er op te wijzen, dat terwijl Breda reeds enige jaren
op gelijk niveau blijft, andere gemeenten de uitgaven opvoeren. Maar
ook als Breda verder kan gaan op de weg van een actieve cultuur
politiek, zou ik, gezien de achterstand er verre de voorkeur aan
geven de gelden op andere wijze te besteden dan voor de aanschaffing
van dure kunstwerken.
Met Uw opmerkingen ten aanzien van de schouwburgen en con
certzalen ben ik het echter niet eens. Ik meen daartegenover te mogen
stellen:
Ie. in tal van gemeenten zijn de laatste jaren nieuwe schouwburgen
en concertzalen gebouwd en in gebruik genomen, o.a. in Arnhem,
Enschede, Deventer, Zwolle, Maastricht en niet te vergeten
onze buurgemeente Etten;
2e. overal waar een bestaande verouderde schouwburg of concert
zaal wordt verbouwd of een nieuwe wordt gesticht, ziet men het
culturele leven ter plaatse met sprongen vooruitgaan;
3e. de moeilijkheden, waarmede de uitkoopverenigingen in Breda
worstelen, worden gedeeltelijk veroorzaakt door de schouwburg
situatie jn onze stad.
Ik hoop dan ook vurig, dat de door U in Uw antwoord bedoelde
kans zich spoedig zal voordoen.
Mijnheer de voorzitter, tot zover mijn algemene beschouwingen op