P?
658 28 NOVEMBER 1958
aan het hart, dat ik mij genoodzaakt heb gevoeld deze keer uiting te
geven aan onze bezorgdheid over de ontwikkeling van dit facet van
het gemeentelijk leven. Ik hoop dat de woordvoerder van Uw college,
de wethouder van culturele zaken, er in zal slagen onze bezorgdheid
over de toekomst weg te nemen en ons in zijn antwoord op dit punt
een meer optimistisch uitzicht in de toekomst te verschaffen.
De heer NIEUWLAAT zegt: Mijnheer de voorzitter. Wegens ge
brek aan tijd zal ik slechts enkele kardinale punten aan de orde
stellen. In de loop van 1959 heb ik voldoende gelegenheid om op
andere punten terug te komen Do fractievoorzitter van do K.V.P.,
rem Bagtiaangpn, hooft Uij ^ijn Qlo-omono V.ogpVirn1-Wjr)gpn gogprrVU-on
rwPT- Pfrn Tijgt van gnUgirliog, Ifonnolijlr mot Ho hp/)nplir>g- welk Sllbsl-
■dieheleid in-de_Jxiek.omst, zal moeten worden gevolgd Heel deze ma
terie is nog in ontwikkeling. De heren Minderhoud en Kroon willen
deze-materie todl wel Tanga rTo nhjoptio-iro trant honarWpn
Ik ben het eens met het gestelde in het antwoord op het centraal
rapport dat het culturele leven niet zo somber behoeft te worden
voorgesteld.
Ik ben het er ook mee eens dat het culturele niveau niet uitslui
tend en alleen wordt bepaald door een goede schouwburg-accommo
datie.
Ik zou dit zelfs willen doortrekken met te zeggen dat het ook
niet bepaald wordt door de aanwezigheid van het cultureel centrum
De Beyerd, dat helaas nog meer bezocht wordt door een bepaalde
groep van mensen, maar voor de massa van onze mensen nog geen
aantrekkingskracht biedt. Gelukkig is hierin een kentering merk
baar.
Toch heb ik mezelf wel eens afgevraagd of het culturele leven
van onze stad zich niet teveel voltrekt in de passieve sfeer en te
weinig zich voltrekt in de actieve sfeer van zelfwerkzaamheid en
zelfexpressie.
Bij de passieve methode probeert men zoveel mogelijk mensen bij
elkaar te brengen. Deze mensen wordt een bepaald cultureel evene
ment voorgeschoteld (toneelspel, concert, tentoonstelling).
Deze methode leidt vaak tot teleurstellingen omdat men niet ver
trouwd is met deze zaken. Zij zijn er niet op voorbereid. Men mist de
aansluiting om b.v. een kunstwerk te begrijpen.
Richt zich het subsidiebeleid en de uitgaven in de culturele sector
niet te veel in deze richting?
Door de ervaringen geleerd, heeft men dan ook dikwijls de metho
diek van cultureel werk verplaatst naar de actieve methode.
Hierbij staat als grondbeginsel voorop dat vrijwel ieder mens naast
zijn arbeid, wel ergens een hobby of liefhebberij heeft. Het is een
natuurlijke compensatie op de arbeid en het leven van alledag.
Dit kan zijn een zekere hang naar toneel-, zang-, muziekbeoefe
ning, tuinieren enz., liefhebberijen, waarin een stuk zelfwerkzaam
heid en zelfexpressie schuilt.
Het is naar mijn opvatting gewenst dat deze zelfwerkzaamheid
meer en meer de aandacht zal moeten hebben.
Ik denk hier met name aan behoorlijke subsidieregelingen voor
muziekkorpsen en zangverenigingen. Ik denk hier vooral aan een
subsidie-regeling voor het amateur-toneel, die we helaas nog niet
kennen.
Met belangstelling zie ik de subsidieregeling voor de jeugd voor
het jaar 1959 tegemoet en eveneens uw verdere plannen m.b.t. de
ruimtebiedende gelegenheden.
De k
Ik
dat I
m.b.t
De
orgai
spras
stelle
standpunt inneemt
subsidieverlening h
concludeerd, dat d
vervallen.
Nu bekend is ho<
wijze van subsidiëri
nog wel dienen te I
De heer TOXOPi
te stellen om enig
mogelijk nog nader
een norm voor subsic
van het exploitatiet
zaamheid van de v
ülooien. De heren IV]
explo:
len oi
Dei
stellii
sidiër
van l.
voors
Ten a
vastg
augus
bruik
Kor
norm!
afdeli
liere
"=0212
hegphi
beter
Ete-
HH
cqi^gir
Hei
Te*
niot t
subsic
I