660
28 NOVEMBER 1958
Enerzijds is deze ontwikkeling een verheugend verschijnsel. Het
schept een vruchtbare voedingsbodem voor de samenwerking tussen
overheid en particulier initiatief. Anderzijds schept het gevaren van
een teveel aanleunen tegen de overheid en een ondoelmatig gebruik
van overheidsgelden.
Ik vind het dan ook bijzonder verheugend dat in uw antwoord op
het centraal rapport is gesteld dat u dit jaar bijzonder veel aandacht
hebt besteed aan een doelmatig gebruik van de beschikbare middelen.
Dit is geen eenvoudige opgave omdat men zit met eenmaal vast
gestelde subsidies waarin dikwijls zeer moeilijk verandering is te
brengen. Men zit met een normen-stelsel dat een uitermate moeilijke
materie is. Het subsidie-beleid zal de voortdurende aandacht moeten
hebben van uw college alsmede van de afdeling voor de subsidies.
Langs de weg van de geleidelijkheid zal men moeten trachten te
komen tot een gezond subsidiebestel.
In het subsidie-beleid spelen 2 belangrijke zaken, waarvan het
de vraag is of deze goed liggen.
Ie. de kwestie van de prioriteit!
2e. volgens welke normen moet de subsidiëring geschieden
Moet in het kader van de beschikbare middelen de subsidiëring
op het terrein van de volksgezondheid prevaleren boven die van
culturele aard?
Is het gerechtvaardigd dat ten behoeve van jeugd en sport meer
subsidie wordt toebedeeld dan aan werkzaamheden van culturele
aard?
Het zijn even zovele vragen waarover men een standpunt zal moe
ten hebben. We zijn er niet wanneer we uitsluitend en alleen bij de
vele subsidie-verzoeken die ons bereiken er van uitgaan: „we vinden
het nuttig en gewenst dat subsidie wordt gegeven."
Mej. t' SAS zegt: In 1956 is bij raadsbesluit aan de commissie
huishoudelijke voorlichting een subsidie toegekend ter hoogte van
100 van het exploitatietekort, onder voorwaarde, dat getracht zou
worden zoveel mogelijk subsidie te verkrijgen van de landelijke
stichting commissie voor huishoudelijke en gezinsvoorlichting.
Bij lezing van het antwoord op de vraag ten aanzien van deze
post kreeg ik aanvankelijk de indruk met de vraag recht in de roos
geschoten te hebben, omdat de redactie van het eerste deel van het
antwoord tot op de letter parallel loopt met de redactie van de ge
stelde vraag. Tot mijn verwondering blijkt uit Uw antwoord, dat de
landelijke stichting huishoudelijke voorlichting blijkbaar een ander
standpunt inneemt dan datgene, dat de raad als voorwaarde aan de
subsidieverlening heeft verbonden. Hieruit zou kunnen worden ge
concludeerd, dat dus die voorwaarde van de raad maar dient te
vervallen.
Nu bekend is hoe de kaarten liggen, vraag ik mij af of wij deze
wijze van subsidiëren, bestaande uit 100 integrale kostendekking,
nog wel dienen te handhaven.
De heer TOXOPEUS zegt, dat hij niet voornemens is om voor
te stellen om enig subsidie te verlagen. Wel zullen de subsidies
mogelijk nog nader moeten worden bekeken. Het zal moeilijk zijn om
een norm voor subsidiëring te vinden. Subsidiëring op basis van 100
van het exploitatietekort kan niet juist zijn. Men zal de zelfwerk
zaamheid van de verenigingen en instellingen moeten laten ont
plooien. De heren Mendes en Nieuwlaat staan in deze al tegenover