15 JANUARI 1958
65
de zijde van Uw college nog wel eens gaarne nader toegelicht zien.
Veeleer ligt de oorzaak daarin, dat huizen zijn gebouwd tot een
prijs waarvoor in Breda onvoldoende behoefte bestond. De door U
voorgestelde wijziging in het huisvestingsbeleid is er dan ook op ge
richt door meer vrije vestiging, ook van niet economisch aan Breda
gebondenen, aan dit euvel tegemoet te komen. Ik constateer dus dat
tot een verhoudingsgewijs te groot aantal woningen werd gebouwd
in een te hoge huurklasse en zie dit als een beleidsfout van Uw colle
ge op dit punt, temeer omdat de interne behoefte aan woonruimte in
een lagere huurklasse nog zo groot is. De door U voorgestelde wij
ziging in het huisvestingsbeleid is dan m.i. ook alleen maar te zien
als een pogen, daardoor de financieel nadelige consequentie van dit
beleid voor de bouwers van deze woningen weg te nemen. Dat dit
immers vroeg of laat zou leiden tot vermindering van de plaatselijke
bouwcapaciteit is mij nog niet geheel duidelijk. Dat dit zou leiden
tot een beperking van de liquide middelen van de betreffende bouw
ondernemer daarentegen wel. Ik wil echter opmerken, dat beide
zaken geheel gescheiden kunnen worden gezien. Door het bouwen
van woningwetwoningen, waaraan nog altijd de grootste behoefte be
staat, hebt U voldoende mogelijkheid de plaatselijke bouwcapaciteit
voorlopig geheel uit te nutten. U hebt daarvoor zelfs niet de liquide
middelen nodig van de betreffende bouwondernemer. Ik ben onmid
dellijk bereid aan te nemen dat het bouwen van dit type woning voor
de bouwondernemer echter minder lucratief is. Dat woningverhuur
ders, mijnheer de voorzitter, welke hier woningen bouwen in een
huurklasse van ca. 190,in de maand in den vervolge met hun
middelen naar elders zullen vluchten, vind ik voorhands nog niet zo'n
ramp; daar komen wij m.i. echt heus wel overheen. Voor mij is dit
althans geen aanleiding om door middel van grotere vrijheid in
vestigingsmogelijkheid een verdergaan op deze weg mogelijk te
maken. Ik kan dan ook alleen akkoord gaan met een tijdelijke af
wijking van de bestaande regels voor reeds gerealiseerde complexen.
Overigens dient van de zijde van Uw college er alles op te worden ge
zet om te komen tot een zo groot mogelijke hoeveelheid woningen in
een huurklasse welke betaalbaar is door de groep van mensen, waar
onder nog de grootste woningnood heerst.
Dit jaar, mijnheer de voorzitter, is er mogelijk nog meer dan in
voorgaande jaren reden om iets langer stil te blijven staan bij de
buitengewoon moeilijke situatie, waarin onze gemeente in budgettair
opzicht verkeert.
In de eerste plaats omdat de toename van het tekort, ondanks de
bestedingsbeperking nog eens extra duidelijk accentueert in welk
een uitzonderlijk moeilijke positie wij ons bevinden.
In de tweede plaats omdat het enorme grote programma aan niet
rendabele investeringen, dat voor het welzijn van Breda binnen niet
al te lange tijd moet worden gerealiseerd en waarvan nu nog geen
lasten op deze begroting drukken om wel zeer bijzondere voorzienin
gen zullen vragen, wil dit alles op tijd werkelijkheid kunnen worden.
De begrotingen welke ons de laatste jaren ter goedkeuring zijn
voorgelegd, mijnheer de voorzitter, worden voor wat betreft het finan
ciële aspect daarvan, gekenmerkt door een steeds verder toenemende
spanning tussen de daarin opgenomen uitgaven en de daarvoor nood
zakelijke dekkingsmiddelen. Reeds vanaf 1953 kunnen deze begrotin
gen slechts sluitend worden gemaakt door rekening te houden met
een subjectieve verhoging van de algemene uitkering.
Wij verkeren dus wel in een tijdperk wat wij zouden kunnen
noemen het tijdperk van de permanente begrotingstekorten.
Niets is naar ik meen gevaarlijker voor onze autonomie en de