66 15 JANUARI 1958 daaruit voortvloeiende eigen verantwoordelijkheid, dan dat wij dit jaarlijks terugkerend verschijnsel op den duur zouden ondergaan als een soort natuurramp, waartegenover wij machteloos zouden staan om daaraan iets te veranderen. Hierdoor zou wellicht de neiging kunnen ontstaan om het zoeken naar middelen en wegen om aan dit verschijnsel een halt toe te roepen bij voorbaat maar achterwege te laten. En dan zouden wij juist zijn aangekomen op een punt, mijnheer de voorzitter, waar wij zeker niet moeten zijn. Juist de bijzonder moeilijke omstandigheden waarin wij budgettair verkeren, moeten voor ons een extra prikkel zijn bij het zoeken naar oplossingen om uit deze voor onze gemeente zo onprettige impasse te geraken. Op voorhand zij toegegeven, dat een van de hoofdoorzaken welke tot deze situatie geleid heeft, gelegen is in de voor onze ge meente ongunstige periode, waarover het basisbedrag voor de alge mene uitkering werd berekend. Het heeft geen zin lang te verwijlen bij de oorzaken welke daartoe weer hebben geleid. De omstandighe den waren in de periode 1939/41 nu eenmaal anders dan zij vandaag de dag zijn en verwijten maken achteraf over verkeerde zuinigheid toen, leidt allerminst tot een oplossing nu en daar gaat het ons toch om. Een tweede factor welke belangrijk weegt in ons huidige tekort aan dekkingsmiddelen is daarnaast het verhoudingsgewijze lage basis bedrag voor de belastinguitkering uit het gemeentefonds. Om U daar van enige indruk te geven: onze belastinguitkering bedraagt per inwoner 17,10 per jaar. Tilburg ontvangt voor dezelfde uitkering 33,57, Eindhoven 31,70, Enschede 35,27 per inwoner per jaar. Beide bedragen, welke ten grondslag liggen aan de berekening van het ons toekomende bedrag aan algemene dekkingsmiddelen, liggen voor ons dus wel uitzonderlijk ongunstig, gegeven de in onze gemeen te zich voltrekkende ontwikkeling. Wij behoeven daarom de regeling nog niet te veroordelen en wij behoeven daar ons zelf geen verwijt van te maken. Wij hebben deze situatie zonder meer als nu eenmaal gegeven te aanvaarden. De financiële regeling 1953/'57 welke nu voorlopig met een jaar verlengd werd door het nog niet van kracht worden van de nieuwe financiële verhoudingsregeling rijk/gemeente geeft de gelegenheid aan de gemeentebesturen door middel van subjectieve verhogingen het basisbedrag van de algemene uitkering te doen herzien en aan te passen aan wat thans met het oog op een redelijk verzorgingspeil noodzakelijk kan worden geacht. Het spreekt vanzelf en het is in het belang van onze gemeente geweest, dat Uw college en dus ook de raad van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt en in dat opzicht dienen dus de begrotings tekorten welke de Bredase begrotingen sinds 1953 hebben vertoond wel enigszins anders te worden bezien dan begrotingstekorten welke zich onder meer normale omstandigheden manifesteren. Misschien wordt hetgeen hiermede door mij bedoeld wordt nog wel het best en het kortst weergegeven in het antwoord van de wethouder van financiën, mijnheer de voorzitter, ter gelegenheid van de begrotings behandeling 1957 aan mij gegeven op mijn vraag over de totale hoogte van het bedrag van de begroting, hetwelk hij verantwoord achtte. De wethouder heeft toen in zijn antwoord gezegd dat hij vermoedde, dat ik zelf geen idee van de orde van grootte van dit bedrag had en dat hij meende dat ik mij toen reeds wilde baseren op een houding welke z.i. eerst kon worden aangenomen op het einde van het gevecht over wat de gemeente zal krijgen. Ik heb deze uitspraak van de wethouder geciteerd, mijnheer de voorzitter, omdat ik meen in hetgeen aan dit citaat voorafging, wel degelijk blijk te hebben gegeven van te kunnen onderscheiden in betekenis tussen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 66