682
16 DECEMBER 1958
Het moderne maatschappelijk werk of, zoals het nog al eens een
keer wordt uitgedrukt: „de liefdadigheid in het moderne kleed van
maatschappelijk werk" is pas in de naoorlogse jaren ontstaan. In
de laatste 10 jaar heeft het maatschappelijk werk een onstuimige
ontwikkeling doorgemaakt. De opvattingen over het maatschappelijk
werk zijn nog steeds in beweging. Het is zelfs zo ver dat over de
definitie van maatschappelijk werk geen eensluidende mening be
staat. Zelfs de Staatscommissie Vervanging Armenwet, waarin een
aantal deskundigen uit het maatschappelijk werk zitting hadden,
was in zijn advies niet in staat een sluitende definitie te geven. En
toch zal men van een bepaalde definitie moeten uitgaan.
De meest gangbare opvatting is dat maatschappelijk werk, meest
al aan arbeiders, een methodisch gerichte hulp is, geboden namens
de gemeenschap aan de individuele mens, die in maatschappelijke
nood verkeert. Dus de hulp aan de mens, die vervreemd is van de
normale gemeenschap, met als doel deze mens tot aanpassing te
brengen in het normale gemeenschapsleven. Er is echter een stro
ming merkbaar de laatste jaren en naar mijn mening zijn er ook
tendenzen in onze stad, die het maatschappelijk werk een bredere
taak wil toekennen. Zij willen hun werkzaamheid uitstrekken op
praktisch alle terreinen van het sociale leven en zich ook bezig
houden met de maatschappelijk grote groep arbeiders. Het gaat
dan niet meer om de mens in maatschappelijke nood, maar in feite
om iedere mens. Dit leidt er toe dat er een uitholling plaats vindt
van het werk dat uitgesproken ligt op de terreinen van de sociale
organisaties, vrouwenorganisaties, jeugdbeweging enz. En nu kan
men redeneren: „als het werk maar gebeurt, maakt het weinig uit,
wie het doet". Dit is naar mijn mening een grove misvatting. In de
zojuist genoemde organisaties gaat het om zelfhulp en onder ver
antwoordelijkheid van de eigen organisatie. Dit is in een gezonde
uitgroei van de persoonlijkheid beter dan het verzorgd worden door
anderen. Het effect van dit soort maatschappelijk werk is zeer
twijfelachtig. In het algemeen worden de arbeiders om reden van
standsgevoel niet graag door anderen verzorgd. Het zou een terug
keer zijn tot de vroegere „patronage verhouding" en bovendien in
strijd met de persoonlijke waardigheid.
Ik heb gemeend dit toch naar voren te moeten brengen. Ik hoop
dat de ontwikkeling van het maatschappelijk werk in Uw college
de voortdurende aandacht zal hebben, speciaal met betrekking tot
de terreinen waarop zich het maatschappelijk werk beweegt. Ook
de raad dient naar mijn mening van tijd tot tijd op de hoogte ge
bracht te worden van de ontwikkeling van het maatschappelijk
werk in onze stad.
De heer VERMEULEN memoreert dat ten aanzien van dit pre
advies in de afdeling voor de subsidies soortgelijke opmerkingen
zijn gemaakt als bij het vorige agendapunt zijn genoemd. Spreker
zal gaarne vernemen of burgemeester en wethouders ook bij dit
agendapunt bereid zijn aan deze opmerkingen tegemoet te komen.
Wethouder ROMSOM deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders bereid zijn in de subsidieregeling de volgende correcties aan te
brengen: in art. 3 B sub b wordt in plaats van „aan burgemeester
en wethouders" gelezen „aan de raad", zodat dit op dezelfde wijze
is geregeld als voor de kruisverenigingen. De heer Nieuwlaat heeft
het algemeen maatschappelijk werk meer in het bijzonder bespro
ken. Men kan daar verschillend over oordelen. Hij is het er wel mee