16 DECEMBER 1958 687 de stichting Breda's Studiefonds, waarin de verlening van de zittings periode van de thans zitting hebbende raadsleden is geregeld. De heer VERMEULEN heeft tegen deze methode juist bezwaren. Hierdoor wordt invloed van de nieuwe raad op de keuze der raads leden die in de huidige zittingsperiode deel uitmaken der diverse commissies onmogelijk. Laat de raad deze mogelijkheid, dan kun nen de desbetreffende artikelen in de conceptverordening vervallen. De heer VAN DEN EEDEN heeft gezien dat op de voorgestelde regeling van gelijkschakeling van de zittingsperiode voor raads leden in de commissies een uitzondering wordt gemaakt voor de leden van de commissie voor georganiseerd overleg. Deze leden hebben slechts voor twee jaar zitting. Kunnen deze niet eveneens voor vier jaar worden benoemd? De VOORZITTER wil nog eens trachten duidelijk te maken wat de bedoeling van de nieuwe regeling is. Bij de oude regeling hadden de „burger"leden en de „raads"leden der diverse commissies zitting gedurende een gelijke periode. Deze zittingsperiode overlapte wel eens die van de raad. Daartegen waren bezwaren en deze worden in de nieuwe regeling ondervangen door synchronisatie met de zit tingsperiode van de raad. In de nieuwe regeling zijn uiteraard over gangsbepalingen opgenomen, waardoor voorzieningen zijn bereikt ten aanzien van de huidige raadsleden, welke bij de oude regeling nog zitting hadden in de diverse commissies. In verband met de vraag van de heer Van den Eeden inzake het lidmaatschap van het georganiseerd overleg antwoordt spreker dat het bezwaar ontmoet in dat college dezelfde zittingsduur te nemen als die van de raad. De „burger"leden hebben daarin slechts voor één jaar zitting de raadsleden voor 2 jaar. Dit blijft zo, behou dens het voorstel om het einde van de zittingsduur der raadsleden gelijk te stellen aan die van de raad. De heer VERMEULEN heeft in nader overleg over dit punt aan leiding gevonden zich met het voorstel akkoord te verklaren. Dit houdt dus tevens in een akkoordverklaring met het zitting blijven nemen der thans zittende raadsleden in de diverse commissies. De heer RATTINK is het nog niet duidelijk, waarom er ten aan zien van het georganiseerd overleg een relatie zou moeten bestaan tot het feit dat de „burger"leden slechts een jaar ziting hebben. Dat dit laatste het geval is houdt n.l. verband met het ledental der vertegenwoordigde organisatie. De VOORZITTER meent dat hiervan geen halszaak moet wor den gemaakt. Hij adviseert het voorstel onverkort te aanvaarden. Hierna wordt het voorstel aangenomen. 35. Aanschaffing van maaimachines voor de dienst der beplantingen. Overeenkomstig het voorstel wordt besloten. 36. Diverse aanschaffingen ten behoeve van het vervoerbedrijf. De heer QUADEKKER heeft in de bijlagen bij het raadsvoorstel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 687