15 JANUARI 1958
67
een normaal begrotingstekort wat dus, zoals de wethouder stelt,
eerst weer zou kunnen ontstaan nadat het thans lopende gevecht
beëindigd is en de huidige begrotingstekorten. Mijn vraag toen en
ook nu, mijnheer de voorzitter, aan Uw college is: weet U waarvoor
U vecht. Een gevecht zonder concreet doel is m.i. altijd nog een zin
loos gevecht geweest, mijnheer de voorzitter. Een gevecht met als
doel een zo vaag omschreven begrip als het bereiken van een zo hoog
mogelijke uitkering uit het gemeentefonds is een gevaarlijk gevecht
in tweeërlei opzicht. In de eerste plaats omdat al zou men er in
slagen dit gevecht te winnen er dan nog lang geen zekerheid bestaat
dat het dan bereikte voldoende is voor de bestaande en vooral
voor de nog komende behoeften en men dus weer korte tijd daarna
niet met sluitende begrotingen zal kunnen zitten.
In de tweede plaats omdat door onvoldoende concreet stellen van
het uiteindelijke doel het gevaar niet denkbeeldig is, dat men ge
durende dit gevecht het evenwicht tussen de verschillende belangen
in de begroting opgenomen volkomen verstoort. Om iets meer con
creet aan te geven wat met dit laatste door mij bedoeld wordt, mijn
heer de voorzitter, wil ik enkele cijfers noemen welke dit duide
lijker dan veel woorden kunnen illustreren.
De niet rendabele kapitaalslasten in deze begroting
bedragen ca. 3,4 mill.
De niet rendabele personeelskosten ca. 4,4 mill.
Ten laste van de algemene dienst komen hiervoor
in totaal ca. 7,8 mill.
Laten wij voor het voorbeeld een moment aannemen, mijnheer de
voorzitter, dat het nu einde van het gevecht zou zijn. De normale
uitkering aan dekkingsmiddelen bedraagt momenteel ca. 8 mill,
zodat voor andere activiteiten dan de hiervoor genoemde in totaal
nog slechts ca. 2 ton zou overblijven. Hiermede meen ik voldoende
duidelijk te hebben gemaakt wat door mij met het in de tweede
plaats genoemde gevaar bedoeld wordt. Wilden wij niet gedwongen
zijn tot het vrijwel volledig schrappen van alle activiteiten in de
sociale en culturele sector welke in stand gehouden worden door
subsidies en bijdragen van de overheid, dan zouden wij aecuut weder
om een nieuw gevecht moeten beginnen voor verdere verhogingen.
Als ik centrale overheid zou zijn in dat geval, mijnheer de voorzitter,
dan zou ik geneigd zijn aan Uw adres te zeggen: „Zeggen jullie mij
nu eens duidelijk wat jullie eigenlijk willen en waar dat naar toe
leidt, want ik wil wel eens een keer af van deze permanente oorlogs
toestand."
Het is om deze reden, mijnheer de voorzitter, dat ik bij vorige
begrotingsbehandelingen en ook thans weer steeds bij Uw college
heb aangedrongen op het doen samenstellen van een financierings
plan op langere termijn. Een dergelijk plan is voor een stad als Breda
met een zo enorm bedrag aan onrendabele investeringen voor de
boeg toch waarachtig geen overbodige luxe. Nog is er een gelegen
heid, mijnheer de voorzitter, het gevecht is door het uitstel van de
nieuwe financiële regeling voorlopig althans met een jaar verlengd.
Temeer, mijnheer de voorzitter, bestaat er voor de raad aanleiding
om aan te dringen op de samenstelling van een zodanig plan, omdat
uitlatingen van de zijde van Uw college bij vorige begrotingsbehan
delingen toch wel sterk de indruk hebben achter gelaten, dat ook bij
Uw college van een doelbewuste politiek in dit opzicht zeker niet kan
worden gesproken.
Hoe moet ik het anders verklaren dan door dit gebrek aan inzicht