16 DECEMBER 1958
691
de aan een dergelijke taak verbonden verantwoordelijkheid ons voor
kinderen al te zwaar voorkomt."
Van het Verbond voor Veilig Verkeer te Utrecht heb ik op een
vraag mijnerzijds ten antwoord gekregen dat op 15 oktober 1958
15.000 verkeersbrigadiertjes in ons land waren, verdeeld over 200
gemeenten. Het is niet mijn bedoeling thans te komen tot een totale
verdediging van het instituut van de jeugdverkeersbrigadierjes. Ik
memoreer slechts de volgende feiten:
a. het gaat niet om het regelen van het verkeer. De kinderen zijn
geïnstrueerd het snelverkeer in principe niet te laten stoppen.
Zij dienen gebruik te maken van de pauzes in het verkeer;
b. tegenover paedagogische bezwaren staat ook een zekere paeda-
gogische waarde: kinderen worden door kinderen in het verkeer
opgevoed en nog wel direct in de praktijk. Dit kan goed aan
sluiten bij het verkeersonderwijs op de scholen.
Als voorlopige conclusie zou ik naar voren willen brengen dat
hier een mogelijkheid aanwezig is, welke het overwegen waard is.
Het lijkt mij de enige mogelijkheid waar op de duur iets van terecht
kan komen, mits zeer degelijk voorbereid en met volle medewer
king van de politie. Een plaatselijke propaganda-actie zal hierbij
niet mogen ontbreken. Op de plaatsen, waar, blijkens onderzoek,
niet door verkeersbrigadiertjes kan worden opgetreden, zou de
politie dit moeten doen, zoals dit nu al op de gevaarlijkste punten
gebeurt, b.v. op de Baronielaan.
Er zijn nu verschillende mogelijkheden om op deze beschouwin
gen door te gaan. Een daarvan is het voorstel om het onderhavige
deel der antwoorden op door raadsleden gestelde •vragen (volgnr.
3k der agenda) niet voor kennisgeving aan te nemen, maar deze
zaak in handen te stellen van de verkeerscommissie, die daarom
trent de raad van preadvies zou kunnen dienen. Een andere mo
gelijkheid is, dat burgemeester en wethouders deze aangelegenheid
opnemen met hoofden van scholen, waar de verkeerssituatie ge
vaarlijk is, met verkeersdeskundigen of met de vereniging voor vei
lig verkeer. Wellicht verdient het aanbeveling eerst de primair ge
stelde weg te bewandelen en het betreffende antwoord op de vraag
van de heer Quadekker niet voor kennisgeving aan te nemen. Dit
probleem verdient de volle aandacht.
De heer VERMEULEN zegt het volgende:
Ik ben de raad, mijnheer de voorzitter, erkentelijk voor de ge
legenheid welke hij mij heeft willen geven om in deze vergadering,
in ruimer verband dan anders i.v.m. punt 3e van de agenda mogelijk
zou zijn geweest te spreken over het woonruimtebeleid in onze ge
meente i.v.m. art. 4, le lid van de woonruimtewet.
Deze erkentelijkheid mijnerzijds meen ik niet beter tot uitdruk
king te kunnen brengen dan door mijn betoog te beginnen met een
korte zakelijke motivering van mijn verzoek.
Doelmatig vergaderen, mijnheer de voorzitter, veronderstelt, al
thans naar mijn opvatting, dat aan het einde van een discussie over
enige zaak ook al loopt deze discussie zoals in het onderhavige
geval over meerdere jaren die conclusies moeten worden ge
trokken met betrekking tot datgene wat tijdens deze discussie aan
de orde is geweest, welke van belang kunnen zijn voor het toekom
stig beleid.Deze conclusies moeten zodanig zijn geformuleerd, dat
een ieder op de basis daarvan duidelijk zijn standpunt kan bepalen.
Het schrijven van de Juridische Afdeling betreft slechts een klein