15 JANUARI 1958
71
woord zonodig in tweede instantie een uitspraak van de raad te
vragen.
Naast de budgettaire moeilijkheden, mijnheer de voorzitter, waarin
wij ons bevinden, speelt voor ons tevens nog de moeilijkheid van de
schaarste op de kapitaalmarkt. Dit zou ertoe kunnen leiden, dat vele
door ons goedgekeurde werken daarom gaan stagneren in de uit
voering omdat het benodigde kapitaal nu eenmaal niet te krijgen is.
Budgettair gezien heeft dit evenzeer consequenties omdat zich dan
het verschijnsel voordoet, waarop door mij in het centraal rapport
werd gedoeld dat veel meer kapitaalswerken zijn goedgekeurd dan
waarop qua lasten in de begroting wordt gerekend. Dit probleem
verdient zeker onder de bestaande omstandigheden de bijzondere
aandacht van Uw college en ik wil gaarne vernemen hoe zij de hier
aan verbonden moeilijkheden denkt op te lossen.
Een van onze medeleden, mijnheer de voorzitter, wenste blijkens het
centraal rapport uitgesproken te zien dat, tengevolge van de door de
Rijksoverheid gevoerde rentepolitiek, het voor de gemeenten onmo
gelijk werd een beroep te doen op de kapitaalmarkt voor de woning
bouw. Ik zou gaarne van dit lid willen vernemen, er van uit gaande
dat hij Rijksoverheid zou zijn geweest, wat hij dan wel gedaan zou
hebben, zou hij juist voor woningbouw het rentegamma wel hebben
losgelaten. Weet dit lid dat een half procent verhoging van de rente
van het voor bouwen van woningen benodigde kapitaal neerkomt op
een huurverhoging van ongeveer 1,50 per week en dat dus een ver
hoging met 2% van bijv. 4% op 6% ruw weg betekent een huurver
hoging van 6,per week. Zou hij aan een dergelijk beleid de voor
keur geven boven het thans gevoerde beleid. Bovendien is het niet
zo, dat de totale hoeveelheid beschikbaar komend kapitaal op de ka
pitaalmarkt groter zou zijn geworden door het ook meer op deze
markt verschijnen van de gemeenten als afnemer. De concurrentie
zou alleen nog groter zijn geworden en het rentepercentage zou
daardoor waarschijnlijk dienovereenkomstig zijn gestegen. Het is
de schaarste op de kapitaalmarkt op zich, welke veroorzaakt
dat onze vlottende schuld is opgelopen. Dit is een gevolg van een
groot aantal factoren, waarvan ik slechts enkele wil aanduiden.
Zo stegen de investeringen in de bedrijven van 1870 mill, in 1952
tot 4730 mill, in 1957 dus meer dan 2% maal zo veel thans dan
in 1952. Wij zijn het er allemaal over eens, dat investeringen in het
bedrijfsleven noodzakelijk zijn voor handhaving en uitbreiding van
de werkgelegenheid. Het is dus slechts te hopen dat al deze inves
teringen in dat opzicht nuttig zijn besteed.
Ook de overheidsuitgaven zijn niet onbelangrijk gestegen. Als wij
zien dat voor onze eigen gemeente in 1956 onze behoefte aan dek
kingsmiddelen nog geen 7 mill, gulden bedroeg en dat thans deze
behoefte reeds de 11 mill, gepasseerd is en men houdt rekening met
het feit dat men nu eenmaal niet meer geld kan opmaken dan men
gezamenlijk ter beschikking heeft, dan wordt het duidelijk dat er
schaarste komt op de kapitaalmarkt.
Alleen besparingen op uitgaven, investeringen en bestedingen, zal
hiervoor de oplossing kunnen brengen, niet een veranderde rente-
politiek van de regering. Vooral het tempo waarin niet rendabele
investeringen worden gepleegd mag daarbij wel eens in het bijzonder
in het oog worden gehouden.
Het verheugt mij, mijnheer de voorzitter, dat Uw college blijkens
zijn antwoord op een in het centraal rapport door mij gestelde
vraag, overweegt aan de raad een voorstel te doen de regels, welke
door deze gesteld mogen worden omtrent de toepassing van art. 1 en
art. 7 van de woonruimtewet in een gemeenteverordening te doen