72
15 JANUARI 1958
opnemen. Ik zal dus gaarne Uw voorstel ter zake afwachten.
Het Is toch de vraag, mijnheer de voorzitter, of de rangschikking
van de in dienst van de gemeente zijnde sociograaf onder de dienst
van openbare werken niet tot gevolg heeft dat zijn bemoeiingen al
te eenzijdig zullen worden gericht op datgene wat voor deze dienst
van direct dan wel indirect belang is.
Zijn van deze sociografische dienst te eniger tijd publikaties te
verwachten over onderwerpen welke juist voor de raad als bestuur
lijk college van belang kunnen zijn. Ik wil als voorbeeld daarvoor er
wel enkele aanduiden. Het probleem van de bejaardenzorg in Breda.
De ontwikkeling van de werkgelegenheid in Breda i.v.m. de toename
van de bevolking. Hoeveel en welke scholen en schooltypen zullen
binnen nu en vijf en twintig jaar gebouwd moeten worden met het
oog op de bevolkingsaanwas. Deze opsommingen moet U niet zien
als een uiting van concrete verlangens mijnerzijds, doch meer als
een aanduiding bij mijn vraag of soortgelijke publikaties van ge
meentewege in de nabije toekomst verwacht mogen worden.
Dat Uw college het doen drukken van de raadsvoorstellen liever
weer niet wil invoeren i.v.m. de daaraan verbonden extra kosten
kan ik op dit moment wel billijken. Wel heb ik bezwaar tegen het
„vrij doelloze" van deze uitgave. Het moge dan waar zijn dat ook de
gecyclostyleerde voorstellen kunnen worden ingebonden en dat op het
gemeentehuis deze steeds voor de raadsleden ter inzage staan, per
soonlijk vind ik het toch wel nuttig naast de ingebonden notulen
tevens thuis te kunnen beschikken zonodig over de daarbij behoren
de voorstellen. Daarvoor steeds naar het gemeentehuis te moeten
gaan is niet altijd mogelijk; dikwijls ook al niet door het tijdstip
waarop gewone raadsleden meestal uit hoofde van hun verdere werk
zaamheden toe zijn aan het raadswerk, terwijl inbinden in de huidige
vorm leidt tot een bibliotheek van een omvang waarvoor de woning
van gewone raadsleden gauw te klein zou zijn. Dat ik desondanks
berust in Uw antwoord is, omdat ik de zuinigheid, die ik van anderen
onder de bestaande omstandigheden zal moeten vragen, zeker moet
beginnen op mijn eigen wensen en verlangens toe te passen.
Met betrekking tot een eventuele onverhoopte verdere toename van
de werkeloosheid reken ik verder op een dilligent blijven van Uw
college in dien zin, dat Uwerzijds steeds gezorgd zal worden voor het
tot een voldoende aantal in portefeuille hebben van grote werken
welke zo daartoe aanleiding zou bestaan dan met rijkssteun
kunnen worden uitgevoerd.
Het is ook een goede gewoonte, mijnheer de voorzitter, in de al
gemene beschouwingen iets te zeggen over de verhouding tussen de
verschillende fracties. Het wordt mij dit jaar, althans door een van
deze fracties, bijzonder gemakkelijk gemaakt. Middels het „Dagblad
De Stem" weet ik nl. hoe deze fractie over ons denkt. Ik doel hierbij,
mijnheer de voorzitter, op een artikel in de Stem van 25 mei 1957
waarin de fractievoorzitter van de KVP sprak over zijn ervaringen
als lid van onze raad.
Wij, mijnheer de voorzitter, dat wil zeggen de fractie van de
P.v.d.A. werden daarbij gekenschetst als agressief, maar bovendien
als fair en sportief. Indien agressief niet moet worden begrepen
als overmatig vechtlustig, dan komen wij er dus naar mijn opvatting
bij de fractievoorzitter van de KVP nogal goed vanaf. Alleen dat
wij er op uit zouden zijn standpunten uit te lokken van de katholieke
partijen om daardoor te kunnen aantonen dat de katholieken nog
conservatief zouden zijn, zoals de heer Bastiaansen ook gezegd zou
hebben volgens dezelfde „Stem" ben ik mezelf ook nu nog niet be
wust. Ik neem aan, dat de vereenzelviging van katholieken en par-