74
15 JANUARI 1958
Wij zijn Uw college voor zover U daartoe hebt bijgedragen, erken
telijk.
Tenslotte, mijnheer de voorzitter, wil ik niet nalaten al degenen,
welke in het afgelopen jaar in dienst van onze gemeente, daaraan
hun beste krachten hebben gegeven daarvoor mede namens mijn
fractie oprecht te bedanken.
Moge ons aller inspanning, mijnheer de voorzitter, leiden tot een
voor onze gemeenschap zo goed mogelijk resultaat.
Tot zover, mijnheer de voorzitter, in eerste instantie.
De heer COSIJN zegt:
Mijnheer de voorzitter,
De begroting van onze gemeente voor het jaar 1958 staat in het
tijdperk der bestedingsbeperking. Het woord bestedingsbeperking,
dat het Nederlandse woordenboek voorheen niet kende, is thans een
gevleugeld woord geworden, dat op vele lippen zweeft. Men maakt
er gebruik van te pas, maar ook wel te onpas. Het mag wel als
vaststaand worden aangenomen, dat de roep tot bestedingsbeperking
ook economisch haar invloed heeft doen gelden door de psycholo
gische werking, die niet alleen de gedachtengang, maar evenzeer de
handelingen beinvloedt.
Hiermede is niet gezegd, dat de merkbare teruggang, die is waar
te nemen in de Nederlandse industrie een gevolg is van het slagwoord
„bestedingsbeperking", maar dat door de toepassing van de beste
dingsbeperking bepaalde industrieën belangrijk worden getroffen is
een feit.
De waarneembare teruggang in de economie van ons land maant
ons tot waakzaamheid, omdat deze teruggang ook zijn indirecte fi
nanciële gevolgen heeft voor onze gemeente. Immers de gemeente
ontvangt zijn uitkeringen van het rijk, die het rijk weer ontvangt
van de belastingbetalers en welke belastingmiddelen voor een belang
rijk deel door de handel en industrie worden bijeengebracht.
Bezien wij de voor ons liggende begroting dan krijgen wij de
indruk dat het college van burgemeester en wethouders er vanuit
gaat op de oude voet te kunnen doorwerken. Dit constaterende
menen wij te mogen vaststellen dat hiermede in tegenspraak is de
afwijzing van verschillende kredietaanvragen van de laatste tijd om
dat deze wegens de bestedingsbeperking niet konden worden uitge
voerd.
Er dient wel voor gewaakt te worden, dat bepaalde voorstellen niet
worden afgewezen, achter het als schild werkende woord „bestedings
beperking".
De dwingende voorschriften, die door het landsbestuur aan de ge
meente worden opgelegd, dringen de gemeentelijke autonomie steeds
verder in een hoek. De vraag is of hierin nog ooit verandering zal
komen nu de belastingheffing bijna geheel in handen is van het rijk.
Wanneer wij er van uitgaan dat het financieel keurslijf voorlopig
niet losser zal worden gemaakt dan volgt daaruit een blijvende be
perking van de gemeentelijke investeringen. Onder deze omstandig
heden zal de gemeentelijke activiteit meer geworpen moeten worden
op die bezigheden, waarvan het gemeentebelang niet problematisch
is, doch waarvoor weinig of geen geldmiddelen nodig zijn.
Wij zouden daarvoor o m. kunnen noemen:
1. Bevorderen van het contact met onze Belgische buren en ter
bereiking daarvan de directe weg volgen, dus niet via den Haag
of Brussel. Voor een goed contact is nodig een goedkope recht-