82 15 JANUARI 1958 De samenwerking tussen Uw college en de raad en tussen de raadsfracties onderling, vormt een vast programmapunt in de alge mene beschouwingen. Ik wil daarmede aanvangen. De samenwerking met Uw college was, als voorheen, goed. De heer Vermeulen heeft gezegd dat maar al te veel zaken in de ver trouwenskwestie worden getrokken. Dit zou op een soort chantage kunnen lijken. De partij van de heer Vermeulen is ook in de Kamer niet wars van zulk soort kwesties. De minister reageert dan steeds met: onaanvaardbaar. Het is de charme van het raadslidmaatschap dat men elkander zo na staat, dat men elkaar, zeker na een aantal jaren, goed kent en heeft leren waarderen. Met ons allen dragen wij, in verschillend vlak, de zorg voor een gemeenschap die, bij al haar omvang, toch beperkt is en bekend. Hoe groot de gemeente Breda ook is, toch kennen wij elkaar van elke dag, toch weten wij uit eigen aanschouwing de uit werking van onze besluiten. Toch kunnen we ook weer niet alles overzien, b.v. de financiële problemen begrijpen wij soms allen niet. Want zo ver als de heer Vermeulen zijn wij allen nog niet. Het gedrang in de politieke partijen voor de candidaatstelling zou ik niet willen zien uit hoofde van het feit dat het raadslidmaatschap een erefunctie zou zijn. Overigens zijn er nog politieke partijen waar het gedrang minder voorkomt dan in de socialistische partij. Het is mij daarom onbegrijpelijk dat er mensen zijn, die het lid maatschap van de raad niet wensen, die daarin niets anders zien dan machteloos gepraat of politiek geknoei. Een goed burger zal het kunnen waarderen, dat iemand zijn capaciteiten beschikbaar stelt om zich aan het bestuur te wijden van de gemeente waarin hij leeft. Moge dan een aantal malen de raad zonder bedenken meegaan met belangrijke voorstellen van Uw college, dan moet men weten dat die voorstellen goed waren. En moge dan zo nu en dan politiek bedreven worden, dan verheugt mij dat, omdat wij tenslotte een politiek lichaam zijn en omdat een politiek debat leven schenkt aan veelal zeer zakelijke en nuchtere besprekingen. Ik heb alle waardering voor het werk -van Uw college, van Uzelf en van de ambtenaren. De kritiek die U niet zal worden onthouden wil opbouwend zijn. De heer Vermeulen heeft gezegd dat wij elkaar over en weer meer moeten prikkelen. Ik zou daar aan toe willen voegen, dat de fracties onderling elkaar ook moeten prikkelen. Dat geeft een plezierige stimulans voor de debatten. De verhouding tussen de fracties was niet slecht, maar ook niet meer dan dat. Van veel contact, het kan aan mij liggen, heb ik niets bespeurd. Ik zou graag de debatten wat feller zien; de ene keer dat zulk een felheid aan mijn adres bestond, was ik er helaas niet bij. Ik hoop deze begrotingsbehandeling geheel mee te maken en geef de ver zekering, dat ik niet spoedig op mijn tenen getrapt ben. Prof. Oud zei: „De politiek is een hard metiér". Ik heb mij dat woord aange trokken. Ik ben verheugd dat de twee katholieke groepen weer tot elkaar gekomen zijn. Ik heb er van den beginne af dan ook niet aan ge twijfeld, dat die samensmelting niet zou komen. De heer Bastiaansen heeft gezegd dat de afdelingen uit de raad moeten adviseren. Ik geloof dat de afdelingen ook steeds hebben geadviseerd. Hij heeft ook medegedeeld, dat de christelijke groepe ringen het heel dikwijls met de K.V.P. eens zijn. Dit kan wel waar zijn, doch het is zo niet, dat zij een eenheid vormen. Kijk maar naar de kwesties over de subsidiëring van humanitas en omtrent de ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 82