16 JANUARI 1958 89 economen met hun macro-economie. De gemeenten, die in Haagse ogen micro-economie plegen komen er niet aan te pas. Er is één troost, als het nu de tijd van de economen is, de voorbije tijd was die van de juristen, met als exponent een overdreven wets- positivisme. De conclusie van dit alles luidt: de begroting is als financierings stuk van één jaar irreëel, met imaginaire cijfers en met vergulde vraagtekens. Het gemeentebestuur kan er nauwelijks richtlijnen aan ontlenen. Dit geldt vooral voor de kapitaaldienst. In dit licht is de vraag aan ons college om een financieringsplan voor langere termijn uitermate moeilijk, zo niet onmogelijk. De nodige factoren ontbreken, en voor zover ze er zijn, zijn deze te onzeker. Dit geldt zowel voor de inkomsten als voor de uitgaven. Een zodanige prognose is irreëel wegens de veel te grote onzeker heid; zulke prognose is ondoelmatig door een teveel aan kwetsbare aangrijpingspunten naar buiten, èn tegenover Uw raad èn tegen over de toezichthoudende organen. Het is dan ook niet te verwonde ren, dat in deze conjunctuur geen enkel gemeentebestuur zich waagt aan een investeringsplan op langere termijn. Alleen intern en met zeer veel voorbehouden is zodanig plan als richtlijn voor b. en w. mogelijk en verantwoord. Onze conclusie is dan ook: dringt niet verder aan op een moei lijke, kostbare, tijdrovende, ondoelmatige en gevaarlijke prognose op lange termijn. Ik zou willen, dat het wel kon, dat het wel redelijk was het zelf afwegen van eigen inkomsten tegenover uitgaven. Maar dan zal er eerst meer zelfstandigheid moeten zijn van de ge meenten op financieel gebied. Van een armlastige moet men geen langlopende prognose vragen. Hij zal zwijgen of majoreren, waar door de vraag een illusie wordt. Het zou onverantwoord zijn Breda te isoleren door zodanig plan te publiceren. Als alle grotere ge meenten zover zouden gaan, dan kan Breda meedoen. Nu is men veel te kwetsbaar. Het college van b. en w. heeft er begrip voor, dat U angstig wordt, als U de telkenjare hoger wordende tekorten analyseert. Wij hebben respect voor de wijze, waarop deze begroting is bestudeerd. Maar wij vragen begrip voor de situatie van onze stad. Ook de wet houder van financiën zal ongetwijfeld nog zijn visie geven naast deze algemene. Dames en heren. Er is in de krijgsraad van gisteravond ook over enkele meer ondergeschikte punten gesproken. Allereerst de verhouding tussen administratie en beleidsorganen. De heer Vermeulen is daar uitvoerig op in gegaan en ook de heer Bastiaansen heeft hierover gesproken. Wij zijn het eens met de gemaakte opmerkingen. Inderdaad hoort de beslissende bevoegd heid bij de beleidsorganen. Intussen sluiten wij de ogen niet voor de werkelijkheid, dat in de ingewikkelde regeermachine de invloed van ambtelijke instanties steeds groter wordt. Bij de veelzijdigheid der bemoeiingen met het maatschappelijke leven is het uitgesloten, dat het gemeentebestuur alles kan overzien. Wij zijn er dankbaar voor, dat de administratie zich op deskun dige wijze beijvert om bij te blijven. Men moet de eigen verantwoor delijkheid van de administratie weten te honoreren, zonder de be slissingsbevoegdheid uit handen te geven. Anderzijds heb ik op dit punt een verzoek aan de raad: weest voorzichtig met het vragen van inlichtingen aan ambtenaren, afdelingschefs en directeuren, buiten de verantwoordelijke wethouder of ons college om. Er zouden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1958 | | pagina 89