15 APRIL 1959
121
in dit opzicht wel een erg zindelijke stad is. Men schijnt daar op dit punt
in de politieverordening meer mogelijkheden tot optreden te hebben
geschapen. Spreker heeft overigens de indruk dat het toezicht op het
aantal honden, waarvoor belasting wordt betaald, bepaald ontoereikend
is. Het merendeel loopt belastingvrij rond. Hij dringt daarom aan op
verscherping van het toezicht. Spreker wil zich overigens Wel bij de
voorgestelde redactie van het onderhavige artikel neerleggen; in de toe
komst kan nog wel eens worden gezien hoe het gaat.
De VOORZITTER heeft geconstateerd dat Breda een hondenrijke stad
is, zo al niet uit de kohieren der belasting dan wel uit de vervuiling der
trottoirs. Hij weet ook dat Den Haag voor vele Bredanaars een aantrek
kelijke stad is. Burgemeester en wethouders zullen dankbaar zijn voor
degene die voor dit probleem de steen (de trottoirtegel) der wijzen zal
vinden. De nieuwe verordening biedt in ieder geval wat meer mogelijk
heden dan de oude. Bij de toepassing van de hondenbelasting moet men
er wel op letten dat de perceptiekosten in een redelijke verhouding blijven
tot de opbrengst en dit is wel van invloed op de controle. Spreker heeft
over deze controle enige jaren geleden eens met de betrokken afdeling
gesproken en het is hem toen gebleken dat toch wel met grote zorg wordt
gewerkt. Hij betwijfelt overigens niet dat verhoging Van de belasting Wel
tot vermindering van het aantal honden zal leiden.
Het artikel wordt ongewijzigd vastge
steld.
bldz. 33, art. 55a (vigerende A.P.V.):
De heer VAN BOXTEL acht het een lacune, dat niet regelend wordt
opgetreden terzake van het cafébezoek door personen van 16 tot 20 jaar.
Men kan er over van mening verschillen of de perspublicaties over deze
leeftijdsgroepen voor 100% waar zijn. Ze zijn wel alarmerend. Spreker
gelooft dat het goed is iets bij de hand te hebben om optreden mogelijk
te maken als dit nodig is. Overigens wil hij wel genoegen nemen met
het gegeven antwoord.
artikel 42
artikel 45
artikel 47
artikel 48
Deze artikelen worden ongewijzigd vast
gesteld.
artikel 56:
De heer MINDERHOUD volhardt in zijn mening, dat zonder de door
hem nodig geachte aanvulling lezing van dit artikel tot de onjuiste conclusie
kan leiden dat het verboden zou zijn zich „gekleed" op de weg te bevinden.
De VOORZITTER wijst er op dat men de nadruk moet leggen op de
aanduiding „in strijd met de ter plaatse heersende normen van zedelijkheid
en fatsoen". Ook al is men geheel gekleed dan is deze strijd in sommige
gevallen nog zeer wel mogelijk te achten. Bij nader inzien is wel een
betere redactie te bereiken door de woorden „in strijd met de ter plaatse
heersende normen van zedelijkheid en fatsoen" achter aan de zin te
plaatsen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.