156
13 MEI 1959
is thans teleurgesteld, dat het nieuwe preadvies over deze materie aan
feiten niets meer geeft dan de vorige maal reeds bekend was.
Spreker merkt op, dat burgemeester en wethouders wel de hoogheid
van de raad erkennen; bij de begrotingsbehandeling is gesproken over het
contact tussen raadsleden en ambtenaren. Het moet spreker van het hart,
maar hij meent dat burgemeester en wethouders nu toch wel weinig com
passie met de raad hebben gehad. De wijze van contact met het stichtings
bestuur is volgens spreker voor kritiek vatbaar.
Spreker wil het voorstel wel aanvaarden, doch het doet wel eigen
aardig aan, dat een gemeente die optie claimt, omdat men het gebouw kan
gebruiken, thans zegt, dat men er eigenlijk geen belangstelling voor heeft.
Dit is een schijnargument om zodoende een druk op de prijs te leggen.
Dit is niet de juiste manier van handelen. Uiteindelijk zijn beide partijen
geen instanties die winst beogen. Hij verzoekt burgemeester en wethouders
het initiatief te nemen voor een nieuw gesprek. Deze materie is een
beleidszaak, zodat aan het gesprek niet door deskundigen, maar door
bestuurders moet worden deelgenomen.
De heer VAN HOUTEN kan de woorden van de heer Vermeulen
onderstrepen.
De heer mr. BASTIAANSEN deelt mede, dat ook zijn fractie de vorige
keer bereid was om het voorstel aan te houden, opdat het college van
burgemeester en wethouders opnieuw in overleg zou kunnen treden. Er
is intussen een maand verlopen en nog zijn alle misverstanden niet uit
de weg geruimd Hij acht het geen bezwaar meer om thans het voorstel
aan te nemen. Spreker vindt wel, dat het contact te laat tot stand is
gekomen; enige soepelheid van de kant van de gemeente in deze was
wel gewenst.
De heer QUADEKKER kan al wat gezegd is met dikke lijnen onder
strepen. Hij vraaqt een „chique" behandeling van deze kwestie.
Wethouder MEIJS zegt, dat in de vorige vergadering inderdaad gepleit
is om tot een gesprek te komen. Dit gesprek is er geweest. Men kan zich
afvragen van wie het gesprek moet uitgaan. Dit is van de zijde van het
gemeentebestuur gebeurd. Ongeveer vier of vijf weken geleden heeft dit
gesprek plaats gehad, aan welk onderhoud zowel de voorzitter als hijzelf
heeft deelgenomen. Er is toen tegen het bestuur van het Diaconessenhuis
qezegd om contact op te nemen met de directeur van openbare werken.
Het doet spreker nu vreemd aan, dat verschillende raadsleden aanmerking
maken op het gevolgde systeem. Het ging niet over al of niet tot koop
komen; het ging om de prijs-bepaling. Het is de normaalste zaak, dat voor
een dergelijk gesprek verwezen werd naar de directeur van openbare
werken, hetgeen toch de persoon is, die door de raad is aangesteld, en
bij uitstek als terzake deskundige kan worden aangemerkt.
Er is ook opgemerkt, dat de desbetreffende ambtenaar geweigerd heeft
te zeggen waarvoor het gebouw bestemd zou worden. Spreker acht het
zeer logisch, dat de desbetreffende ambtenaar geen mededeling heeft gedaan,
temeer omdat burgemeester en wethouders en de raad ook nog niet
weten wat uiteindelijk de bestemming van het gebouw zou moeten zijn,
afgezien nog van het feit of dit zakelijk wel iuist zou zijn; de taxateurs
moeten hun prijs niet instellen op een bepaalde bestemming van wat de
gemeente met het gebouw gaat doen. Dit hebben de taxateurs echter toch
gedaan.
Spreker heeft zich lichtelijk geërgerd over de brief van het bestuur
van het Diaconessenhuis die heden nog naar de raadsleden is gezonden.
Vooral de slotalinea is verre van gepast. Mogelijk is het bestuur niet
van de totale correspondentie op de hoogte. Er is geen sprake van lang